'A - 102 - UDHEIDKUNDRG BODEMONDERZOEK Plan Slingerweg 2, Hippolytushoef Bouwfonds Woningbouw BV, regio Noordwest heeft, op advies van de provincie Noord-Hol land, RAAP Archeologisch Adviesbureau op dracht gegeven tot het uitvoeren van een Aanvul lende Archeologische Inventarisatie (AAI-I) ten behoeve van de te voeren bestemmingsplanpro cedure voor de woningbouwlocatie Slingerweg 11 (Molenaar 2001). De woningbouwlocatie ligt ten noordoosten van Hippolytushoef en is circa 12 hectare groot. Het onderzoeksgebied ligt op een oost-west georiën teerde stuwwal. Op een aantal plaatsen is op de keileem kei- en/of dek- zand aangetroffen. Op het kei- en/of dekzand is een cultuurdek aanwe zig. Dit dek met een dik te tussen de 35 en 50 cm bestaat uit een mengsel van Heiplaggen, visse rij afval, zeewier en mest afkomstig uit de eenden en veehouderij. Hoewel een precieze datering voor het ontstaan van cultuurdekken in Wie- ringen niet bekend is, zal het begin waarschijnlijk in de late Middeleeuwen (14de eeuw na Chr.) of later hebben gelegen. Tijdens het onderzoek zijn in boringen een aan tal archeologische vonds ten aangetroffen. Het betreft vuursteenafslagen en aardewerkscherven. De vuursteenafslagen zijn afkomstig uit boringen, gezet in het centrale, hoger gelegen deel van het onderzoeksgebied en dateren vermoedelijk uit het Mesolithicum. De afslagen zijn aangetroffen in het cultuurdek. De herkomst van de afslagjes is onduidelijk, maar mogelijk zijn ze afkomstig van een vindplaats die op de top van het dekzand heeft gelegen. De af slagjes kunnen ook afkomstig zijn van het opho gingmateriaal dat van elders is aangevoerd. Langs de westrand van het onderzoeksgebied zijn in boringen acht aardewerkscherven aange troffen. Het betreft scherven van Karolingische bolpotten en vroegmiddeleeuwse kogelpotten die kunnen worden gedateerd in de periode 725 - 900 na Chr. Het aardewerk is aangetroffen in het cultuurdek. In een aantal boringen kon wor den vastgesteld dat de scherven afkomstig zijn uit het onderste deel (de basis) van het cultuurdek. Dit geeft aan dat de scherven vermoedelijk op het oude (dekzand- oppervlak hebben gelegen en later door ploegen zijn opgenomen in het cul tuurdek. Van een eventuele archeologische vind plaats kan dus de top zijn aangetast, maar ver moedelijk zijn in de diepere ondergrond nog grondsporen be waard gebleven. De mogelijkheid dat de scherven in de late Middeleeuwen met het ophogingmate riaal van elders zijn aangevoerd, is niet helemaal uit te slui ten, maar lijkt niet waarschijnlijk. In een aantal boringen in het zuidwestelijk deel van het onder zoeksgebied is een donkergrijze, kleiige zandlaag aangetrof fen. Mogelijk betreft het een vroegmid deleeuwse akkerlaag, maar aangezien er geen archeologische indicatoren in deze laag zijn aangetroffen, is dit niet zeker. Om meer inzicht te krijgen in de gaafheid, conservering, aard, omvang en diepteligging van de archeolo gische sporen is een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) in de vorm van proefsleuven aanbevolen. Bron: RAAP, S. Molenaar Uit "Holland", 33e jaargang, 2001, archeologische kroniek 'f Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 19e jaargang nr. 3 - 2007

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 2007 | | pagina 32