EDWONGEN WINKELNERING BIJ WIERW1NNNING
- 91 -
En als soms winterdag
onze nooddruft ging stijgen
dan kon men op het wier
toch weer van alles krijgen.
Wierwinning op de uitgestrekte wiervelden in
de noordelijke Zuiderzee was seizoenwerk in de
zomer, maar met het te verdienen geld kon men
in de winter altijd 'poffen'. Op rekening kopen
bij een van de pachters van de wiervelden, tevens
winkelier, betekende echter 'gedwongen winkel
nering'. Of anders gezegd 'niet vrij zijn... bij an
dere winkeliers hun voordeel te doen' (Heldersche
en Nieuwedieper Courant, 16 augustus 1863). Het
pachten van de wierwaarden was begonnen toen
de Wieringer burgemeester Van Hengel in 1845
voor vijf jaar bij Domeinen het recht verwierf te
gen betaling wier te mogen maaien. De burger
vader wilde de productie een beetje in de hand
houden, want een teveel aan wier zou de prijzen
doen dalen. Nu kon hij 6,- per pak (100 kg) ga
randeren. De Texelaars waren woedend. De Wie-
ringers echter beweerden dat de Texelaars nooit
wier gemaaid hadden, alleen maar gevist. En met
dat laatste konden ze natuurlijk rustig doorgaan.
Het spreekt vanzelf dat er vijf jaar later naast de
Wieringer pachtcombinatie ook een Texelse was.
Bovendien waren de heren zo wijs samen te wer
ken teneinde de prijzen in de hand te houden.
Helaas werkte het systeem niet al te best. Niet
alleen werd er door de maaiers vaak te veel aange
voerd, waardoor de markt toch overvoerd raakte.
Er waren ook lieden die zonder concessie tóch
gingen maaien en.... verkopen. Dit alles tot grote
woede van de pachters: "Wij zijn pachters! Ons
komt het regt toe op al het zeegras dat op die waarden
groeit. Wij zullen iedere visser die zonder onze goed
keuring maayt of later aan een ander verkoopt in reg-
ten vervolgen."
Boze pachters, ontevreden maaiers, hoogste tijd
voor een onderzoekscommissie: "Aan de verpach
ting, onderhandsche zowel als publieke (openbare)
kleeft de grote fout dat de wiermaaier daardoor, aan
handen en voeten gebonden, aan de willekeur der
pachters wordt overgegeven. De pachter stelt het aan
tal balen vast, die gemaaid zullen worden en bepaalt
het loon en de wiermaaier is niet bij machte zich tegen
de besluiten van zijn principaal te verzetten
(Verslag in zake de wiermaaiers 1870, blz. 227)
De commissie vond dat de gemeentebesturen
vergunningen zouden moeten verlenen en dat de
maaiers vrij moesten zijn om aan de meest bie-
door J. T. Bremer
dende handelaar wier te leveren "opdat zij minder
gevaar zouden lopen tot de armenkassen te verval
len." Maar de minister koos voor de schatkist en
handhaafde verpachting. De maailonen bleven
4,- per pak. Voor 4,- kon "door de meesten in
't geheel niet en door anderen alleen bij gebrek aan
wat anders... worden gewerkt." ('t Vliegend Blaadje.
22 augustus 1885).
Zo kon het gebeuren dat ondanks de geringere
handelswaarde van het opgeviste wier, het vissen
toch weer belangrijker werd dan het maaien. "Pu
blieke verpachting is een onredelijk stelsel gegrond op
uitzuiging, oplichterij en diefstal tegenover de maai
ers," schreef de Wieringer burgemeester. Hij kreeg
zijn zin. In 1895 stemde de minister toe. De open
bare verpachting werd afgeschaft, de betrokken
gemeentebesturen mochten de wierwaarden on
derhands huren van Domeinen. Alleen Wieringen
greep de kans, pachtte de wierwaarden en richtte
de Gemeentelijke Zeegras Exploitatie op. Ieder
een, ook Texelaars, kon tegen een geringe vergoe
ding een vergunning krijgen. De maaiers kregen
een deel van 't loon direct (het zgn. pakkengeld)
het restant op termijn. In feite waren de maai
ers in loondienst bij de gemeente Wieringen. Wel
werd om een teveel aan producten te voorkomen
de maaitijd bekort. De gang van zaken stond de
Texelaars slecht aan: slechts 14 Texelaars vroegen
een vergunning tegen 133 Wieringers. Maar het
gemeentebestuur van Texel voelde er weinig voor
óók als wierproducent op te treden. Wel drongen
ze er bij de Wieringers op aan méér vergunnin
gen te verlenen en vooral... het pakkengeld te
verhogen met 2,- i.p.v. 1,-. Er veranderde se
dertdien wel iets, maar 't bleef tobben. Maar ook
voor de maaiers van Wieringen was de toestand
tenslotte zo nijpend, dat ze tenslotte weigerden
voor het geboden loon te werken. Daarna stegen
de lonen weer enigszins van 4,50 naar 5,50
per pak, maar pas na de Eerste Wereldoorlog toen
in de jaren twintig de afzetmogelijkheden ver
beterden trad werkelijk verbetering op. In 1930
verdienden de meeste maaiers die eigenaar van
een schuit waren tijdens de wiercampagne netto
300,- a 500,-, de knecht iets minder. Ook de
(kleine) boeren (minder dan 10 ha) hadden per
seizoen zo'n 300,- als neveninkomsten uit het
wierbedrijf.
Dit is verhaal nummer 52 uit het boek Vissers aan
het Marsdiep van J. T. Bremer. De auteur heeft toe
stemming gegeven voor publicatie in Op de Hödgte
Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 19e jaargang nr. 3 - 2007