- 62 -
melijk een waterstandverhoging plaats gevonden
waardoor meer schade door afslag en overstro
ming van de Grië is opgetreden dan voorheen.
In een brief van de heer Hibma, veearts op Ter
schelling en woordvoerder voor de boeren, wordt
het volgende naar voren gebracht: Na de afslui
ting heeft men geconstateerd dat een veel groter
deel van de Griëgronden onder water loopt bij
hoge stormtijden, waardoor het land ongeschikt
is geworden om er melkvee op te houden. Ook is
plaatselijk akkerland voor winterrogge, haver en
aardappelen waardeloos geworden.
Daarnaast is de afslag aanzienlijk toegenomen.
Vroeger stond bij normaal hoog water, het water
10 tot 25 van de kant. Sinds de afsluiting staat
het nu onder normale omstandigheden geregeld
tegen de kant van de afslagrand. De hogere wa
terstanden werden trouwens ook verwacht door
de toenmaals ingesteld commissie Lorentz. In
verband daarmee zijn ook op Terschelling de
polderdijken verhoogd. Het probleem van de
boeren is dat men niets met exacte gegevens kan
aantonen of bewijzen. De heer Hibma besluit
met het verzoek om een rechtens aan de boeren
toekomende redelijke vergoeding in de blijvende
schade ontstaan na het tot stand komen van de
Afsluitdijk.
Hierop reageert de Dienst van de Zuiderzeewer
ken, dat volgens de verwachtingen van de Staats
commissie Lorentz door de afsluiting van de
Zuiderzee het gemiddelde hoogwater bij de Grië
ongeveer twee meter hoger komt te liggen, terwijl
de hoogste stormvloeden een verhoging van circa
tien centimeter zullen geven. Bij hevige noord
westen winden zullen de verhogingen. Waarne
mingen aan alle peilschalen in de Waddenzee
bevestigen de voorspellingen van de Staatscom
missie. Als gevolg van deze verhoging zal het
aantal keren dat een bepaald terrein wordt over
stroomd met ongeveer 25 zijn toegenomen.
Deze veranderingen geven geen aanleiding tot
het treffen van maatregelen door het Rijk, om
dat onbedijkt terrein hieraan nu eenmaal bloot
staat.
Als reactie stellen de boeren van Oosterend,
middels een schrijven van de heer Hibma aan
de Hollandsche Maatschappij van Landbouw,
dat de cijfers der waarnemingen niet in twijfel
worden getrokken. Toch is men van mening dat
ze voor de Grië te laag zijn. Daarbij komt dat
is geconstateerd, dat na de afsluiting het water
bij de Grië sneller en krachtiger is gaan stromen,
hetgeen weer de afslag in de hand werkt.
De boeren geven het niet op, er wordt aangege
ven dat voor de afsluiting de Waddenzee rijk was
aan bot. Waardevol eiwitrijk voedsel werd er zo
verkregen, en de werkzaamheden waren prima
te combineren met het boerenbedrijf. Sinds de
afsluiting is dat uit. Aanspraak op schadeloosstel
ling kunnen zijn niet maken, want zij zijn geen be
langhebbenden in de zin der Zuiderzeesteunwet,
deze visserij was geen hoofdmiddel van bestaan.
Anderen, te West-Terschelling, die ook geregeld
bot vingen bij Oosterend en deze uitventten kre
gen wel financiële ondersteuning. Hetzelfde als
bij de wiervisserij, ook daar waren de boeren van
Oosterend geen belanghebbenden, de boeren
van West-Terschelling echter wel.
Dan zijn er nog de eendenkooien, ook daaraan
wordt schade toegebracht, dit door een frequen
tere doorbraak van de dijken. Ook op dit verzoek
tot steun wordt enigszins negatief gereageerd
door de rijksheren. Om dan de werkelijke situatie
met al zijn gevolgen voor de boeren te kunnen be
oordelen worden deze heren uitgenodigd om ter
plaatse te komen kijken. Namens de Dienst van
de Zuiderzeewerken komt dr. Ir. J.R Mazure zich
persoonlijk op de hoogte stellen. Zijn indruk is
dat de landgebruikers de laatste jaren inderdaad
ernstige nadelen hebben ondervonden, maar
deze nadelen zijn volgens Mazure voor een deel
veroorzaakt door de afsluiting van de Zuiderzee.
In sterkere mate zijn de nadelen teweeggebracht
door de volgende factoren:
a. de verlaging van het wad langs de kust van
Terschelling, wat kan worden geconstateerd
uit de ervaringen met de teenvoorziening van
de dijk van de Terschellingerpolder. Dit pro
ces is al gedurende een lange reeks van jaren
aan de gang.
b. Het verdwijnen van de wiergroei op het Ter-
schellinger wad als gevolg van de wierziekte.
c. De bodemdaling, hetgeen een langzame,
maar voortdurende verhoging van de water
standen ten opzicht van het land met zich
mee brengt.
d. Het feit dat juist in de laatste jaren in het voor
jaar enkele hoge vloeden zijn opgetreden. In
het bijzonder heeft de vloed op 3 april 1938
schade aangericht. Ook op andere Noordzee
plaatsen is sinds 1912 in april niet zo'n hoge
vloed voorgekomen.
Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 19e jaargang nr. 2 - 2007