- 88 -
Hij maakte een passende vergelijking bij de entreedienst van ds. Lofvers in de Kapel in Den Oever.
"'t Leek eerst gekkenwerk door die groote Zuiderzee een dam te willen leggen. Maar het gaat
- bakkie voor bakkie. En nou komt er al een stukje dijk boven. Zoo goed gaat het met U eender.
Eerst denk je, wat moetje als eenling tusschen die duizenden Zuiderzeewerkers, maar vanmorgen
hebt u de eerste bak gebracht."
Weer eens voelde de dominee het besef van zijn eigen stumperigheid en in plaats van de leraar werd
hij zelf de luisterende partij. Hij kon nog veel leren van deze oudere man, voor wie het geloof zo ken
nelijk vol levenswerkelijkheid was. De kennismaking had zich allang tot vriendschap ontwikkeld. De
dominee bezoekt Jan op zijn bak op zee als hij met de directieboot "Fuut" op werkbezoek gaat. In
deze vriendschap zorgde Jan van Reintje ervoor dat de jonge dominee niet bezweek onder de hard
nekkige onverschilligheid van zijn doelgroep. Lofvers noemde deze periode dan ook treffend, het stu
deren aan Gods universiteit. En zijn bewondering voor "leraar" Tijsen was zo groot dat hij schreef:
"Jij bent een engel, Jan Tijsen, jij bent een engel! Maar jijzelf weet het niet."
De Oeverse bevolking begreep niet veel van die hechte vriendschap tussen twee ogenschijnlijk zo
verschillende mensen. Lofvers had de gewoonte iedere zondagmorgen in de Zeestraat langs te gaan
om Jan op te halen, de dominee en de koster op weg naar de Kapel. Ze konden zo met elkaar in
gesprek zijn dat ze niets schenen te bemerken van wat er om hen heen voorviel. Een vreemde con
structie, vond de vissersbevolking het, de polderjongensdominee en de bakschipper. En de Oeversen
mompelden onder elkaar:
"Daar snap ik nou helegaar niks van."
Tussendoor is er af en toe een strenge winter die alle werkzaamheden lamlegt en de Zuiderzeewer
kers grote nood brengen. Ontslag is zo gegeven, daar had de werkgever nauwelijks belemmeringen
in. Voor Jan van Reintje is er dan gelegenheid om even weer terug te keren tot zijn oude ambacht, het
vissersvak. Want visserman, dat bleef hij in hart en nieren.
"Weer andere Zuiderzeewerkers zijn aan 't visschen gegaan. Bakschippers die vroeger visschers
waren. Die hebben met "kulen" hun slag geslagen. Wat waren ze weer in hun element! Kennen
jullie Jan Tijsen uit Den Oever? Die heeft zijn hart ook weer eens opgehaald. Hij heeft me van
die visscherij verteld, 't Groote net werd tusschen de ijsschotsen diep in zee gelaten en dan door
een stomend motorbootje voortgetrokken, 'k Weet niet precies meer hoeveel "tal" haringen de vo
rige trek de vangst bedroeg. Maar
hij zei me ook, dat soms één dag
een hele zure week moest goed
maken."
Andere Zuiderzeewerkers schoten ganzen
om de honger te stillen. Een enkele kwam
zelfs eens met een flamingo thuis!
Toen de Zuiderzeewerken gedaan waren
betekende dit het vertrek van de polder
jongensdominee. Bij zijn afscheid schonk
de dominee zijn vriend een biografie over
het leven van de stichter van het Leger de
Heils, William Booth. Hij voorzag het van
een opdracht die getuigt van het respect
dat hij voor Jan van Reintje had. Die bleef wat eenzaam achter in Den Oever. Even heeft hij gepro
beerd weer bij zijn broers op de boot te komen, maar die konden hem niet gebruiken. Daarna werd
de visser definitief landrot, toen hij vastigheid kon krijgen als kantonnier bij Rijkswaterstaat. Voort
aan zou hij de Afsluitdijk inspecteren en er klusjes doen. Hij bouwde zelf een bootje om er met wat
botnetjes een visje te verschalken. Het bootje lag aan de Stontelerdijk, waar het na korte tijd gestolen
werd. Toen was de visserij definitief beëindigd.
'K
Opdracht ds. Lofvers in het boek aan Jan van Reintje geschonken
bij zijn afscheid
r -•
Historische VerenigingWieringen - "Op de Hóógte" - 18e jaargang nr. 3 - 2006