- 87 - "Wij moeten er wel om denken", aldus Jan tegen de dominee, "de ziel van onze medemensch is even gevoelig als die van onszelf. Zoo teergevoelig als de snaren van een muziekinstrument. Nu spelen wij daar allen op. Maar de een doet het lukraak, met ruw geweld, 't Kan hem niet schelen of het z'n naaste snerpend pijn doet." Zo'n diepgang zou je niet verwachten van een wat schriele, vroegoude man die te lang te zware arbeid had gedaan. Maar zodra je zijn ogen zag wist je wel beter. Ds. Lofvers vond dat Jan met zijn ogen méér kon dan velen met praten. Dat werkte bijvoorbeeld bijzonder goed als er vechtpartijen tussen drinkebroers waren. Dat kwam regelmatig voor als het werkvolk op zaterdag vertier zocht na de zware arbeid. Ds. Lofvers geeft er een aardige impressie van: DEN OEVER - Den Oever op Zaterdagavond. Leeg en doodsch nu het groote Directie-gebouw, de zetel van de intellectueele staf. Zonder vertier en geronk der havens, waarin een kleine vloot van sleepbooten, bakken, kranen en vletjes veilig geborgen. De nauwe straatjes en steegjes van de oude havenplaats volgedromd met menschen. Wieringsche vissers samenscholend, bij de ha venpoort, hun hart in een eeuwige tweestrijd dobberend tusschen land en zee.Rondslenterende zeelui (met een gang alsof ze een deinend dek onder de voeten hadden) door de stoomwacht van hun bagger- en bakschepen afgehaald, even de vrijheid-aan-de-wal genietend om diezelfde avond nog weer verwezen te worden naar hun drijvende eilandjes... Opgepoetste polderjongens, 'n cigaret in 't gezicht, dat reeds het lokkend avontuur scheen tegen te glunderen... Kwieke ambachtslui, het deukhoedje zwierig-scheef op 't hoofd geplant, uit de bovenverdieping van de cantine weggeloopen voor een verzetje... Slanke kantoorjongens, die met steedsche elegance zich rap voortbewogen, als hadden ze met dit nest Den Oever niets te maken en met de neus in de wind liepen als werden ze bijkans onpasselijk van de tusschen de huizen hangende vischlucht.Een paar monarken, broederlijk gearmd elkaar stuttend tot een moeizaam evenwicht en met hun brallende luidruchtigheid elkaar overtroevend.En vele, zeer vele goede en respectabele burgers uit den lande, ver van huis en gezin, die met hun vrije tijd geen raad wisten en met hun ziel onder de arm liepen... Zijn gemeente, in onrust uitgezwermd op de Zaterdagavond. Hier en daar flaneerende Wieringer matjes, drieste blikken en pikante scherts trotseerend. Tjingelende winkeltjes met drukke nering. De lokkende kroegen met hun boenka- boenka muziek. De nettere café's, waar 't publiek zich verdrong om de biljarten of zich rond een tafeltje groepte tot het kaartspel. Een af- en aangeloop in de tjokvolle cantine. Ja dit waren de menschen, die daar door Den Oever slenterden. En daarom zat er iets veront rustends in al die beelden, die aan hem voorbijtrokken. Wat viel er aan te vangen met al die Zaterdagavond-avonturiers, waar zulke "vreemde gasten van onzen lieven Heer" tusschendoor liepen? 't Was bijna deprimerend om te zien, hoe groot en gevaarlijk de eenzaamheid dier hon derden was en hoe weinig men als enkeling in deze dreiging werkelijk kon helpen... Maar die beelden waren ook als zoovele stemmen, die kriskras door elkaar liepen en wellicht hun ellendige verlatenheid uitblaatten, terwijl ze schijnbaar daverende jool maakten!" En als de "jool" veranderde in ordinaire drinkgelagen en vechtpartijen moesten de veldwachters in actie komen. Soms met de blanke sabel. Maar vaak was Jan van Reintje ze al voor geweest. Hij kon het verloop van de weekendfeesten vanuit zijn centrale positie in de woning aan de Zeestraat goed volgen. En was er meestal snel bij om de ruzies te sussen. Zijn ogen brachten zelfs de grootste dronk aards tot bedaren. De mensen voelden instinctief aan dat hij niemand minachtte en open stond voor iedereen, ook de grootste zondaar. Als de jonge dominee weer eens moedeloos was over zijn vruchteloze zoeken naar "verdwaalde scha pen" zei Jan hem dat zijn werk nooit vergeefs was: "Bewijzen kan ik het niet," zei hij dan, "maar ik voel dat het zo is. Elke goede invloed haalt wat uit. Ten goede of ten kwade, vaak allebei. Sommige mensen verpesten zo hun omgeving, dat zij een ware hel op aarde smeden. Maar anderen, ja, hoe zal ik het zeggen, anderen maken weer ruimte voor de hemel." Historische Vereniging Wieringeii - "Op de Hoogte" - 18e jaargang nr. 3 - 2006

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 2006 | | pagina 21