e Polder Waard-Nieuwland en het water
-37 -
door Jac Feenstra
Proloog
Aan het einde van de vijftiende eeuw was het droevig gesteld met de bedijking van Wieringen. Door
hevige stormen werden er regelmatig gaten in de waterkeringen van de verschillende kogen geslagen
en werd het lage land van het eiland van tijd tot tijd overstroomd met zeewater. Vooral de zuidkant
van het eiland had erg te lijden. Het kon zo niet langer en na lang beraad werd besloten een geheel
nieuwe dijk langs de gehele zuidkant van het eiland te leggen.
Destijds bevonden zich aan de zuidkant van Wieringen buitendijkse kwelders. Deze schorren, die
bestonden uit een dikke laag veen, waren doorsneden met kreken en bedekt met kleiafzettingen. De
nieuwe dijk zou voor een deel van over het buitendijkse gebied worden gelegd. De eerste inpoldering
van een gedeelte buitendijks land zou dan een feit zijn. Omdat het resterende deel voor land groot
genoeg was om de aanstormende golven het hoofd te bieden kon worden volstaan met het opwerpen
van een aarden of groene dijk. Xot in de zestiende eeuw zou het kweldergebied intact blijven. In de
zomermaanden werd het als weidegebied gebruikt. In de daarop volgende jaren werden deze kwel
ders als gevolg van stormvloeden en hoge tijen steeds vaker overstroomd en werden er gaten in het
veen geslagen. De overstromingen waren ook een gevolg van de ontwikkeling van het Marsdiep, het
rijzen van de zeespiegel en de daarmee gepaard gaande krachtiger getijwerking.
Langzamerhand verdween het kweldergebied en veranderde het hele buitendijkse gebied in een
grote slikvlakte. Bereid om dit gebied met slik te bedijken vroegen enige Amsterdamse heren in 1541
hiervoor octrooi aan. Na onderzoek werd deze hun door keizer Karei de Vijfde onder voorwaarden
verleend. Na bedijking van het slikgebied was hetWieringer Nieuwland geboren. Over het bedijken
en het in cultuur brengen van deze polder is nagenoeg niets bekend. Het is ook niet bekend of er
boerderijen of andere gebouwen hebben gestaan. Wel kan men aannemen dat de polder in die tijd
werd verpacht aan de Wieringer agrariërs en er hooi werd gewonnen. Dit blijkt ook een gedicht van
Jongkind dat rond 1830 werd geschreven.
Als gij op dijk langs gaat zoo kunt gij buiten zien
Dat daar land is geweest over jaren vijf maal tien
Het was een zeer schoon land daar veel hooi wierd geteeld
Maar dat is door de zee geheel en al vernield
Het is wellicht interessant te vermelden dat op een kaart van Anthonie Metius uit 1627 staat aange
geven dat de afwatering van Restanten van een watermolen, zichtbaar geworden bij de drooglegging van de
die polder door twee molens
Wieringermeer
plaatsvond. De molens ston
den niet zoals meestal ge
bruikelijk op een boezemka
de maar meer landinwaarts.
Het is zeer waarschijnlijk
dat de molens op het laagste
punt van de polder stonden.
Het door de molens uitge
slagen water werd via een
brede sloot of kanaal naar de
ringvaart van de polder ge
leid om daarna via een sluis
in de polderdijk bij laagwater
te worden uitgelaten. Dat de
polder hetWieringer Nieuw
land destijds veel groter was
Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 18e jaargang nr. 2 - 2006