- 44 - Aan de agrariërs in de polder Waard-Nieuwland was dit fenomeen spoedig bekend. Het was voor hen de ideale gelegenheid om in zomer hun dieren met het water uit de wel te drenken en om de watervoorraad onder de boerderij aan te vullen. Onderling wisselden de boeren in de polder van gedachten hoe het welwater naar de polder te vervoeren. Besloten werd om de bakken waarmee doorgaans mest of gier naar het land werd vervoerd nu ook te gebruiken voor de aanvoer van water. Die bakken waren meestal van hout en rechthoekig en werden doorgaans op een drie- of vierwielig onderstel geplaatst. Het was vooral in de zomer iedere dag nodig om de zogenaamde drinkbalies voor de koeien te vullen. Balies stonden op bepaalde plaatsen in het weiland en waren in feite gemet selde drinkbakken voor de dieren. Het besluit om op die manier de watervoorziening voor de dieren te waarborgen was gemakkelijker genomen dan de uitvoer daarvan. Toch was het noodzakelijk, wilde men de dieren gezond houden. Iedere dag, of zeker om de twee dagen moesten de boeren met een paard en mestwagen naar het stukje land in de Burger rijden om water in te nemen. Dat was een heel verbond en een enorm gemartel. Daar aan gekomen werd met een schepemmer het water uit de sloot in de bak gedaan. Een schepemmer is een houten of metalen emmer, zonder hengsel, met een lange stok er aan. Had men de bak eindelijk vol, dan werd er naar huis gereden of direct naar de ba lies op het land. Meestal was het laatste het geval. Ter plaatse werd de bak leeggeschept en wederom werd dan een reis naar de Burger ondernomen. Meestal waren er per dag een aantal van die water- reizen nodig. Men kan zich voorstellen dat deze dagelijkse rituelen veel tijd in beslag namen. Om het innemen van water te vergemakkelijken werd er na een paar jaar een kleine stenen kaai op de oever van het waterslootje gemetseld. Het was dan mogelijk om op een stabiele ondergrond het water uit het slootje te laden. Later werd er een pomp aan de kaai bevestigd en kon de waterbak op een een voudiger manier worden gevuld. Dit was een hele verbetering. In de eerste jaren haalden de boeren uit de polder zelf hun water uit het "waterslootje". Het is voor te stellen dat het waterhalen iedere dag voor hen een enorme belasting was. Het polderbestuur ziet dit ook in en besluit bij vergadering van 11 april 1865, de gebroeders S. en N. Mulder tot waterhalers te benoemen. Beiden komen daarmee in dienst van de polder. Toch bleef het een gemartel. Om de dieren in de polder van schoon water te voorzien heeft deze manier van voorziening tientallen jaren stand moeten houden. Stoomgemaal In het jaar 1874 kwam er uit onverwachte hoek een oplos sing voor het gezeul met wa ter. Nabij de hoofdmolen van de polder werd een stoomge maal geplaatst. Een gemaal dat werd aangedreven door een stoommachine van twaalf paardenkrachten. De molen en het stoomgemaal konden nu hun krachten bundelen en er voor zorgen dat de polder droog bleef. In 1888 blijkt dat het stoomgemaal toch te weinig capaciteit heeft en wordt daar om vervangen door een gemaal van betere kwaliteit. De grote Een stoommachine molen doet dan al geen dienst meer, maar dient dan als woning voor de beheerder van het gemaal. Een stoommachine heeft redelijk schoon en zoet water nodig om te draaien. Het water van de polder kon niet aan die kwalificatie vol doen. Derhalve moesten er een adequate oplossing voor worden gezocht. Het polderbestuur en een aantal technici bogen zich over het probleem. Het antwoord moest op het eiland Wieringen worden gezocht. Daar was immers zoet water voor handen. Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 18e jaargang nr. 2 - 2006

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 2006 | | pagina 14