-40-
Een zijsprongetje leert ons het volgende. De oudste waterstand gegevens betreffen meestal
standen ten opzichte van de kruin van een dijk (bijvoorbeeld drie palm boven de dijk-
kruin'), kerkvloer, kade of straat. Later werden vaak lokale referentiepeilen gebruikt, zo
als 'Volzee(zoiets als gemiddeld hoogwater). Later werd Het Normaal Amsterdams Peil
(NAP) ingevoerd. Dit peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland
worden gerelateerd. Een NAP-hoogte van nul meter is ongeveer gelijk aan een gemiddeld
zeeniveau of volzee.
In de eerste jaren na de indijking van het gebied probeerden diverse boeren hun geluk in de nieuwe
polder te beproeven. In 1847 werden de eerste bouwhoeven in de polder gebouwd. De eerste jaren
waren een bezoeking voor de pioniers. De ontginning van de polder was een ware kwelling, zowel
voor de mens als ook voor de dieren.
Eveneens was het inkrimpen van
de grond een factor waar weinig
of onvoldoende rekening mee was
gehouden. Het gevolg was dat
naast water dikwijls meer zand en
modder de watermolen bereikte.
Dit resulteerde in het feit dat de
ronde pot van de molenvijzel heel
snel aan slijtage onderhevig was.
Blijkbaar is in de loop van de jaren
het niveau van de polder verder ge
zakt. Het droogmalen van de Wie-
ringermeer heeft hier ook in grote
mate aan bijgedragen. De gemid
delde hoogte van de polder is thans
N.A.P. - 1,50 meter.
Pioniers
De voormalige boerderij "De Oosthoeve"
Slechte ontwatering
Na enige tijd bleek dat de bemaling van de polder en daardoor ontwatering onvoldoende was. On
danks dat men langs de zeedijk de putten, waaruit de benodigde grond voor de boezemkade was
gehaald, benutte als waterberging, kon niet worden voorkomen dat het beste land als het ware een
moeras werd. De grond was zo drassig en slap dat er bijna geen mens, laat staan een dier over heen
kon gaan. Ploegen leek schier onmogelijk. Probeerde men het wel, dan werden de paarden op blok
ken gezet met touwen om hun benen. Als er ondanks deze blokken toch een paard in de derrie weg
zakte dan was er binnen de kortste keren hulp van soms wel veertig man aanwezig om het paard er
uit te trekken. Alternatief was om het land met de hand te spitten. In feite kwam het er op neer dat
de polder in die eerste jaren praktisch niet was te bewerken en te ontginnen.
Klei en veen
Hoewel de grond in de polder in een provinciaal verslag van 1846 werd gepromoot als beste klei,
bleek dit in de praktijk niet altijd aan die kwalificaties te beantwoorden. Bij benadering kon worden
gesteld dat er tussen de honderd en honderdvijftig bunder veen als grondsoort in de polder aanwe
zig was. Dikwijls leek het dat er kleigrond aanwezig was, maar dit was echter schijn. Bij het ploegen
kwam vaak de waarheid aan de oppervlakte. Onder het dunne laagje klei zat op die plaatsen een
dikke laag veen. Dit alles had veel aandacht nodig en het kostte daarom enorm veel inzet en energie
om de polder in cultuur te brengen. Al met al was het een ware tegenvaller voor de pachters. Een
groot aantal pachters lieten het daarom na een paar jaar afweten en vertrok uit de polder.
Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 18e jaargang nr. 2 - 2006