Gevolgen voor vissersschepen
Na het gereedkomen van de Normerdijk en het sluisje moesten de grotere schepen die meestal in
de buurt of op het Woudstrand verankerd lagen, een uitwijk zoeken naar een andere ligplaats. De
haven van Den Oever was daarvoor de meest aangewezen plaats.
Zuiderzeesteunvoet
De Zuiderzeewet van juni 1918 schrijft in artikel 4 het volgende voor. "Bij wet moet worden gere
geld en vastgesteld de maatregelen ter tegemoetkoming aan de Zuiderzee-vissersbevolking en ande
re personen, wegens schade, welke de afsluiting hen mocht berokkenen". Ingevolge dit voorschrift
is de wet van 29 juni 1925, de Zuiderzeesteunwet, tot stand gekomen
Strategisch punt
Voor de (kleinere) fuikenvissers vormde het gebied aan de zeezijde van het sluisje een strategisch
punt en aanlegplaats van hun bootjes. Voor een deel waren dat de roeibootjes van vissers die door
de komst van de afsluitdijk waren gedupeerd. In het kader van de eerder genoemde Zuiderzee
steunwet ontvingen de gedupeerde vissers een uitkering. Indien zij geen ander werk konden vinden
en genoodzaakt waren van de vaak geringe financiële steun rond te komen, was het hen toegestaan
om onder de kust met fuiken op het wad te vissen. Het sluisje was meestal ook een sociale ontmoe
tingsplaats van de fuikenvissers. Zaken als de visserij, politiek en (Wieringer) nieuwtjes werden op
die plaats (vaak) uitgewisseld.
De gevangen vis werd door de vissers in kuipen geschept en over de dijk gesjouwd. Aan de binnen
kant van de dijk lagen een aantal viskaren in een verbreding van de dijksloot. In de karen werd de
(levende) vis tijdelijk opgeslagen. Op geregelde tijden kwam de vishandelaar de in de karen opge
slagen vis ophalen.
Onderhoud van fuiken en bootjes
Fuiken
In de wintertijd werd er onder de kust meestal niet gevist. De fuiken werden opgeruimd en naar
huis getransporteerd. Thuis werden ze dan hersteld en getaand. Tanen was nodig om de netten
tegen bederf te beschermen. Tot de komst van de nylon netten werden de van garen gebreide net
ten met een looistof getaand. Om de binding met de vezels van het garen te vergroten werden de
looistoffen met koper- en of chroomzouten op de vezel van het garen neergeslagen; daardoor kreeg
het materiaal een donkerrood(bruine) kleur. Dat tanen gebeurde in grote ketels. De taanstof werd
verhit door een vuur dat onder de ketel werd gestookt. Na de behandeling werden de fuiken in een
hoge paal getakeld om (in de wind) te drogen.
Bootjes
De bootjes mochten van de beheerder van de dijk (Zuiderzeewerken later Rijkswaterstaat) in de
wintertijd niet op de buitenberm van de dijk worden opgeslagen. Immers bij storm kon dat een
gevaar voor de dijk opleveren. Opslag aan de binnenzijde van de dijk was wel toegestaan. Daarvoor
moesten de bootjes over de dijk worden gesleept. Dat was een heel zwaar karwij. "Dat was marte
len op het leven of" zo herinnert een vroegere visserman zich. Hoewel verboden, wisten een aantal
vissers dat gemartel te omzeilen door het sluisje in de Normerdijk te benutten als schutsluisje.
Wanneer het water aan de buiten- en binnenzijde van de dijk op dezelfde hoogte was, dan werden
de bootjes door het sluisje naar binnen gevaren. Eenmaal aan de binnenzijde van de dijk werden de
vaartuigjes uit het water gehaald en met de kiel naar boven op de binnenberm van de dijk gelegd.
Bij goed weer werden de bootjes "geknipt en geschoren", met andere woorden, er werd onderhoud
aan gepleegd en daarna werden ze geverfd of geteerd. Tegen het voorjaar waren de bootjes dan
(weer) klaar voor het gebruik om dan de tegengestelde gang "over" de dijk te maken.
-32-
Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - I3e jaargang nr, 2 - 2001