1063 Jan Bremer (Wieringerwaard) trof in dit boekje een herinnering aan van Clinge Doorenbos als hij optreedt in Oosterland voor de Duitse kroonprins. Clinge Doorenbos schrijft dit boek in 1942, als hij gedwongen werkeloos is, omdat hij niet wil tekenen voor de Cultuurkamer van de Duitsers. Hier volgt het citaat: "Weer een originele uitnodiging een verzoek van burgemeester Peereboom om op te treden voor de Duitse Kroonprins op het toenmalige eiland Wieringen. Het kostte bijna een dag om er te komen: treinen, tramtreintjes, een zeereis en een autorit, maar we kwamen er tenslotte, en we werden door de Zuiderzee- bewoners minstens even hartelijk ontvangen als de eerste ontdekkingsreizigers op het een of andere Zuidzee-eiland. De voorstelling zou plaats vinden in het hotel van Oosterland en wij besteedden het uurtje, dat ons nog van de aanvang scheidde om wat op temperatuur te komen en te "kleden"; er was wel een soort surrogaattoneeltje, maar geen kleedkamer. De keuken, waar de koffie en de chocola al stonden te sudderen voor de pauze, nam de honneurs van de kleedkamer waar en de aardige dochter des huizes, heerseres in dit domein, liep in en uit met een gemakkelijk- en een gemoedelijkheid, of ze jarenlang kleedster van een groot revue-gezelschap was geweest; motto:Meisjes onder elkaar. Precies zeven uur verscheen de Kroonprins, vergezeld van zijn adjudant; de keuken-kleedkamer kreeg er nu ook de functie van ontvangsalon bij en gaf ons gelegenheid kennis te maken met een allercharmantste mens, volgens mijn vrouw met bijzonder mooie blauwe ogen. Ik ben helemaal niet jaloers aangelegd en heb ze trouwens óók. Ik wist niet dat er zoveel mensen op het eiland woonden; het zaaltje was tot barstens toe gevuld en we gaven er een avond, die tot de prettigste in onze herinnering behoort. Onze Duitse gast sprak niet alleen voortreffelijk, vrijwel accentloos Nederlands, maar hij was onze taal zó goed meester, dat hij ook onze "gewone" woorden, onze nóg gewonere woorden en zelfs onze zeer speciale woorden en uitdrukkingen verstond, terwijl hij grote waardering had voor mijn persoonlijke liefhebberij: het goochelen met woorden en woordspelingen. Bij de eerste helft van het lied "De Schildwacht"het gedeelte over het echte, ouderwetse exemplaar, zat hij rechtop, ingespannen en met instemming te luisteren; tijdens het tweede deel, de parodistische beschrijving van de schildwacht van tegenwoordig heeft hij zó zitten lachen, dat hij de hele zaal aanstak en ik mij zelf haast niet goed kon houden; de tranen liepen hem over de wangen. Even later, bij ons ernstige liedje "Bloemen" kwamen die tranen wéér, maar nu van een andere kwaliteit. Of hij een afschrift van dat liedje mocht hebben Hij zou er alleen maar een privé gebruik van maken en het nooit op de "officiële" Bühne zingen. Peinzend voegde hij daar aan toe: "Hoewel..men kan nóóit weten..." Hier is het liedje in kwestie.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 1997 | | pagina 21