1002 Van 's morgens vroeg 4 uur of vijf, Bijna geen kleren aan het lijf, Zag men de mensen zweten, Zo hard men kon, tot klokke acht, Dan wierd een groot halfuur gewacht, Om een stuk brood te eten. Dan ging een ieder in de keet, Waar brood en koffie stond gereed, Waaraan men zich ging sterken, Dan deed de rust de mensen goed, Dan ging men weer met frisse moed, Tot twaalf uur toe werken. Dan ging men weer in hemd en broek, De keet in waar een pannekoek Met spek een ieder wachtte. Doch elke man kreeg er maar één, Doch 't was een kanjert zo ik meen, Die d'honger flink verzachtte. In elke keet was ook een vrouw, Die aan haar vrouwenplicht getrouw, Deed d'huizelijke zaken. Waarvoor zij dan van elk persoon, Per week, een kwartje kreeg tot loon, Om alles schoon te maken. Verder: De meeste paarden hier gebracht, Meest kreupel of met weinig kracht, Die hadden een slecht leven. Die had men, daar de grond was zacht, Onder ieder poot een blok gebracht, Om hem meer steun te geven.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 1997 | | pagina 28