945
HET EILAND VIERINGEN VOOR 'N HALVE EEUW
Vervolg op 8e jaargang nr.5,blz.909.
Deze stukjes stonden in 1939 in de krant. U moet er dus nog 50 jaar aftrekken
om te vinden wanneer zich dit afspeelt.
We schreven, dat Oosterland (op de driesprong van de wegen, vanaf Den Oever,
Stroe en Polder) vroeger als de residentie van het Oostdeel van 't eiland
was te beschouwen. Daar zetelden de Schepenen, waaraan het Scheeperspadje
(Schepenenpad) nog herinnert; daar was de Kerk, de School, kortom dit dorp
was 'n belangrijk centrum.
Ook 50 jaar geleden was te Oosterland nog de eenigste School van de geheele
Oost. Ze telde slechts twee lokalen. Nu zijn er twee te Den Oever, elk met
4 lokalen, en de School te Oosterland met 5 lokalen, waarvan er 3 zijn
bevolkt. Wat 'n bevolkingsaanwas
Daar komt echter bij dat toen de kinderen zoo gauw mogelijk van School werden
genomen, om mee te helpen de kost te verdienen, soms met het 10e jaar al,
terwijl ze nu tot hun 14e jaar MOETEN blijven.
Maar knus was 't in die ouwe trouwe school, en 't spijt ons daarvan geen
enkele foto machtig te kunnen worden. In ieder lokaal aan de Oostzijde twee
ramen en aan de Noord- en Zuidkant één geweldig groot boograam. De vuilgeele
verfkleur van het plafond en 't tussenschot waarover zwarte streepen van
't roetwater der kachelpijp, en de oude groene banken volbekrast met
voorletters van namen en scheepjes, de oude hooge ronde potkachel midden
in 't lokaal, dat alles ligt ons nog versch in het geheugen. Het was er
gezellig, want als de meester om een hoekje was, konden we over die banken
rennen, dat hooren en zien je verging, want die banken konden er tegen en
een kras meer of minder zag meester toch niet.
Doch wee, als meester Wijn (het toenmalig hoofd der school), je te pakken
kreeg. Dan klonk heftig z'n ps, ps, van tusschen z'n lippen; met groote
stappen kwam hij op je af en z'n lange gespierde hand kletste links en rechts
om je ooren, terwijl hij in de linker zijn onafscheidelijke lange Goudsche
pijp hield, die geen minuut van de dag koud mocht worden.
Hè, ik ruik ze nog die echte grove "Goes"-tabak.
De strafpredikatie was streng maar kort; was 't geval erg, dan werd jein
't kolenhok gestopt. Dat was tegelijk bergplaats voor inkt, krijt, leien
enz., dus veel ruimte was er niet en de gestrafte was wel genoodzaakt zich
in de kolen neer te planten.
De ingang tot de school was 'n soort groote hos (een vierkante ruimte, geen
gang) en daar werden mantels, jassen en klompen gedeponeerd, en 't was wel
'n wonder, dat ieder bij 't schooluitgaan z'n eigen spullen weer wist op
te diepen. Vele kinderen kwamen ver weg, en waar er geen fietsen waren,
moesten ze 's middags overblijven, en dan zaten ze als 't winterde, rondom
de kachel, net een groot huisgezin, en de oudsten roosterden de "stikke"
(boterhammen) op de kachelplaat. Natuurlijk hing de geur van de gesmolten
boter, die op de warme kachelplaat was gedropen, den geheelen middag in 't
lokaal, maar niemand had daar last van, ook meester niet, die immers genoot
van de aroma uit zijn lange Goudsche.
Niettemin, we hadden respect voor meester Wijn, een man van den ouden stempel,
met 'n oprecht karakter; de grijze ringbaard, het kale hoofd, dat als hij
buiten wandelde door een zijden petje werd bedekt, de onafscheidelijke
gekleede jas, dat alles maakte hem tot de man tegen wie men opzag en inderdaad