899 Ze zalle ongs wel erreme stakkers viende omdat wij geniesen op eigen kracht vlien kenne. Maar as wij deerboven oallegaar in de rongte vloge zou et ok een volle boel worre, maar op de wèg zou et puur wat ruumer wese, en we hadde den minder besine ok nödeg. Maar den houwe we oal ongse cente over en wat moste we deer den weer mee an. Je zalt wel denke dat ik weer an et fantaseren bin, nou dat is ok zö. Dat is op z'n tijd wel der es leuk viend je ok niet? Et komt Jannetje, ik heaw gien nieuws en ik wil toch wat op pepier zette. Nou skoai ik weer uut want ik moet nag efkes vort, de kachelpoes is opruumd, dat dat beurt niet meer.De hartelijke groete van Maartje en grovvader. August Pruimboom heeft onderstaand verhaal geschreven. Hier volgt de geschiedenis. Fokke Johannis Pruimboom wordt in 1817 in Hoorn geboren. In 1843 trouwt hij daar met de in 1817 op Wieringen geboren Trijntje ten Bokkel. Trijntje is de dochter van de ongehuwde Janna ten Bokkel, die in 1821 met Piet Bakker, de vader van Jan de Rijmer trouwt. Uit het huwelijk van Fokke Johannis en Trijntje worden in Hoorn de volgende kinderen geboren: in 1843 Margaretha, die ongehuwd blijft. In 1845 wordt er een naar Piet Bakker vernoemde Pieter geboren, die met Maartje Vermeulen trouwt. In 1848 wordt er in Hoorn nog een Johanna geboren, die met de Kolhorner Marinus van den Klooster trouwt en naar Kolhorn gaat. Daarna zijn Fokke Johannis en Trijntje naar Wieringen verhuisd. Het is waarschijnlijk de trek naar Trijntjes geboortegrond die Fokke Johannis weet over te halen om zich op Wieringen te vestigen. Dit vermoedelijk in verband met de in 1846 droog gevallen Polder Waard—Nieuwland. Vlak bij de Stonteler haven hebben ze van planken en zeildoek tegen de wierriem van de dijk een onderkomen gebouwd. Daar Trijntje niet zo vriendelijk van aard was, werd er beweerd dat zij in een hol in de dijk woonden. Volgens Piet Bakker Hz.waren dit roddelpraatjes, daar er van wonen in een hol geen sprake was. HOE KWAMEN ZIJ OP WIERINGEN

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 1996 | | pagina 13