883
De stoffen voor een zondags kostuum waren die tijd van merinos, tibeh,
cashmir, wol, damast en van verscheidene soorten zijde.
De kleuren zijn niet uitbundig. Ze varieerden van bruin, grijs tot diverse
tinten paars.(tibeh een soort weefsel)
Onder het kostuum droeg men een keurslijf, dat was aangepast aan het
modebeeld
Patroon uit:
'-.ehrbuch der Modernen Bekleidungskunst
fur Damen (1844)
De hoofdtooi:
het ijzer is in die tijd ongeveer 8 cm breed, de rechthoekige boeken zijn
vrij groot met filigrain versierd. Op het voorhoofd een brede voorhoofdsnaald,
die ook heel mooi bewerkt is. De valse haarlokken uit deze tijd hebben nog
grote afmetingen. De kanten kap heeft een brede voorstrook en een gazen bol.
De zijstrook valt sluik langs het gezicht, achter in stolpplooitjes ruim
over het jak.
De bloedkoralen ketting met filigrain slot en de kap zijn over het algemeen
de sieraden van deze periode.
Ingestuurd door Jeanne de Weert.
Zij houdt zich aanbevolen voor oude klederdrachtkleding, kapot of niet. Ze
restaureert het en gebruikt het voor tentoonstellingen en lezingen over
klederdracht.