877
Deze gerechtsdienaar denkt dat Frans Duijnker een valse naam is, hij meent
te weten dat de man Pieter Meijer heet en met z'n twee zoontjes op Texel
woont
Deze bediende, waarvan de naam niet wordt genoemd, spoedt zich naar Den Oever
om Volkert Lammertsz z'n verhaal te doen. Die is helaas niet thuis, hij is
met z'n schip naar Amsterdam. Maar zodra hij is teruggekeerd, zeilen ze naar
Makkum met het lichterschip van Volkert en Broer.
Daar horen zij dat uit onderzoek is gebleken dat het zeil is gekocht door
Sytze Douwes, koopman te Makkum.
Er zijn allerlei getuigen gehoord,o.a
1.Harmen Teekes, sluiswachter op de sluis te Makkum,
2.Tjerk Johannes, Meester Scheepstimmerman met een eigen scheepswerf
3.Jacob Gerrits, werkzaam op die scheepswerf
en 4.Froukje Jeltes, huisvrouw van Jacob Gerrits.
Zij verklaren alle vier dat ze de schipper die zich Frans Duijnker noemt
al eerder ontmoet hebben en dat hij toen Pieter Meijer heette.
Froukje vertelt er nog bij dat deze Pieter al eens eerder is geweest met
z'n broer Floris. En zegt ze Deze Floris stamelde van spraake is, te meer
daar zij tezamen meer als eens ten onze huijse coffi hebben gedronken".
Pieter Meijer is ook nogal opgevallen in Makkum, want in de
getuigenverklaringen wordt de volgende omschrijving van Pieters verschijnen
in Makkum gegeven:
Pieter Meijer woonagtig op Texel, varende een oud-besaans Scheepje met
een Cajuijt, waar agter staat met groote VERGULDE of GEELE LETTERS Selden
Rust, voerende een kleijn Schuijtje agter zijn gemelde scheepje 't welk
diestijts tot Makkum gerepareert is, bevarende het zelve sijn scheepje met
twee van zijn kinderen althans twee jonge knaapjes
Tenslotte verklaart Zytze Douwes, koopman te Makkum, 72 jaar oud, dat hij
inderdaad op 25 februari 1790 voor f 120,- een zeil heeft gekocht. Hij
verklaart tevens dat hij de eigenaars graag wil spreken om ze het zeil te
laten zien, zodat ze kunnen verklaren dat het echt hun zeil is. Douwes zal
er dan meteen afstand van doen, want hij wil geen gestolen goed hebben.
En inderdaad: dit zeil is het zeil waar alle verhalen overgaan.
Op 31 maart 1790 wordt Jacobus van Pomeren door de Criminele Vierschaar van
Wieringen gemachtigd op zoek te gaan naar Pieter Meijer en hem zo mogelijk
met zijn twee zoontjes (of knechtjes) in te rekenen. Als dat op zee niet
lukt, dan zal hij naar Texel gaan om contact op te nemen met de betreffende
instanties aldaar. Het vangen van een dief op zee lukt niet, dus naar Texel.
Daar wordt bekend dat het gaat om Pieter Meijertsz, timmerman, wonende te
Oosterend en zijn zoons Maarten en Meijert.
En op Texel én op Wieringen worden oproepen gedaan aan Pieter om zich te
melden, opdat justitie haar werk kan doen. Ondertussen is gebleken dat hij
voortvluchtig is. Er staat:
hij hebbe met zijn scheepje en zijn kinderen na buijten slants geretireert
en dus veltvluchtig geworden."
Vier maal volgen de oproepen "met clockegeslag" elkaar op:
20 mei, 3 juni, 17 juni en tenslotte 1 juli 1790, maar geen Pieter en ook
geen zoons.