768
Uit die tijd weet ik ook nog, dat ik eens vroegtijdig van een logeerpartij
in Koedijk door mijn grootmoeder naar huis ben gebracht omdat ik zo'n heimwee
had. Bij die gelegenheid had ik een houten step gekregen met een
richtingaanwijzer. Ik gauw naar Gerda om de nieuwe aanwinst te laten zien.
Wij belandden toen in het land achter de boerderij van Tijsen, waar we zoet
bootje gingen varen met onze schoenen.
Naar wie ik eigenlijk heimwee had was een duistere zaak, want veel in huis
ben ik niet geweest.
Mijn vader moest in die tijd nogal eens opkomen voor herhalingsoefeningen.
Hij was van lichting 1928 en bij een van die gelegenheden nam hij me mee
voor een logeerpartij bij mijn grootouders in Alkmaar.
Op het station, waarschijnlijk van Anna Paulowna, moest hij even weg en zette
mij op de plunjezak om op te passen. Toen hij terugkwam stonden er een
heleboel mensen om me heen. Hij dacht dat er iets ergs aan de hand was, maar
het bleek dat ik aan iedereen die het maar wilde horen, stond te vertellen
dat "mijn papie naar de matroosjes ging en dat ik daarom op zijn spullen
moest 'passen."
Het gaat om Oosterland en de mensen waarmee ik in contact kwam. Schuin
tegenover ons woonde de familie Koorn. Nadat de ouders overleden waren, bleef
Ma alleen en zij stond voor mij boven alles. Ik kan me echt niet herinneren
dat wij Ma plaagden,integendeel wij namen haar meer in bescherming en zij
ons.Als het in het voorjaar warm begon te worden en wij onze kousen oprolden
of van huis uit sokj es aanmochten kwam Ma en was het daar helemaal niet mee
eens. Zij vond dat veel te koud en gaf ons harde tikken tegen onze blote
benen. Ma was sterk dus haar klappen kwamen aan.
Als mijn moeder theedoeken te zomen of lakens te vouwen had, moest Ma er
niet achter komen dat iemand anders haar daarbij geholpen had: dat was de
taak van Ma.
Ik heb nog een brief die mijn moeder aan mijn vader schreef bij een van de
gelegenheden dat hij op herhalingsoefening was. Daaruit blijkt dat hij toen
in Amsterdam lag en kennelijk wel eens clandestien naar huis kwam. Ze schreef
daarin dat hij het volgende weekend maar niet moest komen omdat iemand anders
op Wieringen was gepakt. In delfde brief schreef ze dat Ma vlak nadat mijn
vader het weekend daarvoor vertrokken was met een zak vol peren voor hem
gekomen was. Ze wilde die beslist zelf overhandigen, maar toen ze hoorde
dat hij al weg was, nam ze de peren weer mee.
In het stuk land dat tegenover het steegje, naast Gorter, lag stond in mijn
prille jeugd een bouwvallig boetje. In dat boetje stookten wij een vuurtje
met lucifers die Ineke bij haar moeder uit de keuken meenam. Wonder boven
wonder is er nooit echt brand ontstaan
Tot zover deze keer.
toegewenst