739
over "onmatigheid", 27 over "twist en lasterzucht", 17 over "oneerbaarheid",
7 over "diefstal en bedrog", 6 om "moedwil en speelziekte", 4 om "echtelijke
onmin en slechts êên om (geloofs)afval.3)
Gemiddeld zes tuchtgevallen per jaar dus. Maar hoe groot was de gemeente?
Onderzoek in Enkhuizen over de periode 1572-1593 liet zien dat er gemiddeld
16,6 gevallen per jaar waren op een totaal aantal lidmaten van 1250. Ook
hier was dronkenschap het ergst. Maar had de landelijke synode te Dordrecht
in 1578 al niet geconstateerd dat dergelijke zonden ..."onder het volck...
niet beterlick schijnen te wesen"?!
Uit het onderzoek te Enkhuizen kwam naar voren dat vrouwen minder vaak
bestraft werden dan mannen.
Een verschil dat des te meer opvalt omdat meer vrouwen lidmaat waren dan
mannen.4)
H.Guittart die onderzoek deed naar toepassing van de tucht in Hindelopen
over de jaren 1717-1750 heeft zijn gegevens niet gekwantificeerd,maar
behandelt wel een aantal vragen over de tucht: met welke middelen, over welke
feiten, in welke geest en met welk gevolg werd tucht uitgeoefend.
Als middelen noemt hij het huisbezoek, de afhouding van het heilig Avondmaal
en het al dan niet afgeven van attestaties (bewijs van goed gedrag bij vertrek
naar elders).
Zonder cijfers te noemen constateert Guittart dat dronkenschap
vaakgecombineerd met verzuimd kerkbezoek, de meest voorkomende aanleiding
voor een tuchtprocedure vormt.Vervolgens "ongeregeldheden en ruzie" en
tenslotte "ontucht".
Over de gevolgen van de tucht zegt hij dat de tucht "...natuurlijk menigmaal
zonder vrucht bleef", zonder overigens uit te leggen waarom dat zo natuurlijk
was.5)
De predikant G.A.Wumkes, die in 1904 promoveerde op de geschiedenis van de
kerk in de Ommelanden (1595-1796), brengt het thema van de tucht eveneens
uitvoerig ter sprake.Hij schrijft over bijgeloof, uitvaartsmaaltijden
volksfeesten, ontheiliging van de zondag, dronkenschap, onwettig huwelijk
en ontucht.6)
Ook in het lijvige werk van Evenhuis over de geschiedenis van de hervormde
gemeente van Amsterdam komt de tucht ter sprake.
De kerkelijke tucht, aldus deze auteur, bestreek het terrein van het
kerkbezoek en het geloof van de lidmaten; de levenstucht had betrekking op
de zedelijkheid, zoals dronkenschap, overspel en "krijtende zonden", zoals
hoererij en vechten. De maatschappelijke discipline betrof maatregelen in
algemene zin aangaande de zondagsheiliging, feesten en kermissen, dansen
en weeldezucht, maatregelen die via plakkaten en wetten van de overheid over
ook niet-lidmaten van kracht waren.
Tenslotte werd de economische tucht uitgeoefend jegens corruptie, fraude,
faillissementen, woeker en speculatie waaraan lidmaten zich schuldig gemaakt
hadden.
Waar eindigde overigens de bemoeienis van de kerk en begon die van de
overheid?
Het oordeel van Evenhuis over de tucht is niet zo negatief als van Knappert,
die met name de onverbiddelijkheid van de kerkleiders jegens allerlei vormen
van amusement betreurde,want "in deze nationale vrolijkheid was veel kleur
en poëzie".