738
TUCHT EN ONTUCHT IN DE GEREFORMEERDE KERKEN UIT DE 17e EN 18e EEUW.
door Drs.J.T.Bremer
Hoewel de Reformatie (kerkhervorming) vele gezichten had, werd in de loop
van de 16e eeuw duidelijk dat in de Republiek het calvinisme een alles
overheersende rol zou gaan spelen. Hoewel de gereformeerde kerk-pas na de
Franse tijd hervormd genoemd-geen staatskerk was, waren deze kerk en de Staat
nauw met elkaar verbonden. Het was de kerk van de Staat, de publieke kerk.
Overheidsdienaren van laag tot hoog, van schoolmeester tot schout en van
raadpensionaris tot stadhouder werden geacht de gereformeerde religie te
belijden.
Doopsgezinden, Lutheranen en Katholieken werden gedoogd, maar waren toch
eigenlijk tweederangs burgers
In sommige delen van het land, zoals Utrecht, begon de calvinisering pas
echt na 1618. Voor Holland geldt dat niet, al nam ook daar het proces
tientallen jaren in beslag.
Hoewel op Wieringen omstreeks 1560 de pastoor van Oosterland, Sybrant Jansz,
een aanhanger van Calvijn was, begint de lijst van predikanten op het houten
wandbord in de kerk van Hippolytushoef pas in 1574 en krijgt de gemeente
pas na de komst van Ds. Hercules Janssen, die tot zijn dood in 1634 op het
eiland is gebleven, een meer geconsolideerd bestaan. Aanvankelijk is er ook
slechts sprake van één gemeente.
De eerste vermelding van twee kerkeraden (Hippolytushoef/Westerland en
Stroe/Oosterland) is van 1601van een eigen predikant voor
Hippolytushoef/Westerland, Evert Jacobsz, van 1604.1)
De kerkeraad vormde het hoofd van de gemeente en bestond doorgaans uit de
predikant en een aantal ouderlingen.
De diakenen (armenzorgers) vergaderden meestal afzonderlijk en stonden
doorgaans minder in aanzien.
De leiding van de kerkeraad berustte bij de predikant, die vaak tevens
secretaris was. Het ontwikkelingsniveau van de plattelandspredikanten in
de beginperiode was meestal gering.Men sprak van "Duitse klerken", omdat
ze geen andere kennis bezaten van andere talen dan het Nederduits en zonder
universitaire opleiding tot het ambt van predikant waren toegelaten. Ze
timmerden niet hoog, maar ze bouwden hun preken wel op uit dezelfde elementen
als de geleerde predikanten.*
Ze lieten de echo van de bijbel horen, ze gingen te keer tegen
andersdenkenden de vijanden der waerheyt") en ze wekten op tot boete en
berouw.
Wanneer men de notulenboeken van de kerkeraad uit die tijd leest, krijgt
men de indruk dat de omvangrijkste taak van de kerkeraad het toezicht was
op de handel en wandel van de gemeenteleden. Daarbij was zelden sprake van
leertucht, maar des te meer van "levenstucht"
"In de meest nog ongedrukte handelingen dier onderscheiden vergaderingen
gaan veel kleurige, afwisselende toneelen aan ons oog voorbij.Aldus de
kerkhistoricus Knappert2
Hij doelt hierbij op de uitoefening van tucht bij misdragingen van lidmaten:
"onmatigheid""twist en lasterzucht", "oneerbaarheid", "diefstal en bedrog",
"moedwil en speelziekte", "echtelijke onmin".
De onmatigheid heeft betrekking op dronkenschap, de oneerbaarheid op overspel
en hoererij, moedwil en speelziekte op woeker, speculatie en gokken.
De predikant A.C.Duker, die de notulenboeken van Franeker over de jaren
1670-1680 onderzocht vond over die periode 113 vergrijpen, waarvan 51 gingen