486
te zien verdwijnen tussen de huisjes aan de dijk. Maar toen hij haastig aan
wal was gesprongen en op een drafje in de richting van het oude schoolhuis
naast de kerk was gelopen, bleek er niemand op straat. Hij zou zich wel
vergist hebben door de invallende duisternis....
Maar het bleef hem bezighouden, de gedachte dat ze zich misschien toch ergens
in de omtrek zou bevinden, liet hem niet los. Hij zou haar smeken met hem
mee te gaan, haar zeggen dat wat haar moeder ook gezegd had, zeker niet zo
bedoeld was, dat ze van haar hielden en ook van haar kind zouden houden....
Hij kon de gedachte niet verdragen dat hij zijn oudste nooit zou weerzien.
Dat ze, zoals anderen die hetzelfde ooit was overkomen, voorgoed verdwijenen
zou in de grote stad Amsterdam en nooit meer van zich zou laten horen. In
zijn onrust was hij al wel drie maal het dorp ingelopen om brood, om turf,
om zout,., en steeds was hij met een half uurtje weerom geweest, want zo
groot was het dorp niet, wat huizen tegen de dijk, een aantal tegen de kolk
en langs de Honderdvoetsloot en een paar woninkjes rond de Vermaning, de
Mennistekerk, dat was alles.
De geul rondom zijn tjalk had hij ook wel driemaal opnieuw opengehakt. Het
vroor hard, dat wel, maar toch ook weer niet zo dat er om de paar uur gehakt
moest worden. Maar hij kon niet stilzitten en de beslotenheid van het
vooronder niet verdragen. Daarom ook besloot hij naar de kerk te gaan, toen
de kerkklok uitnodigend luidde.
Tijdens de preek had hij alweer spijt. In de kerk was het vol en benauwd,
de meeste mensen kende hij niet en hun verstolen blikken ergerden hem. Met
ifloeite wachtte hij de slotzang af en zo gauw hij kon schoof hij naar buiten.
De sluiswachter wenkte hem, maar hij deed of hij niets merkte. Het was
ongetwijfeld goed bedoeld van Simon Biesboer, maar hij wou alleen zijn en
daarom haastte hij zich naar zijn schuit.
De bijna volle maan aan de heldere winterhemel verlichtte zijn pad. Heel
even meende hij een donkere gestalte te zien verdwijnen achter de woning
van de sluiswachter, terwijl hij zeker wist dat Simon Biesboer en zijn vrouw
na hem de kerk verlaten hadden.
Het was doodstil bij zijn schip, maar er moest iemand geweest zijn, want
het deurtje van de roef was niet goed afgesloten, terwijl hij zeker wist
dat hij het goed vergrendeld had. Behoedzaam daalde hij het trapje af, reeds
tastend naar zijn tondeldoos. Toen hij staande in de roef de kaars ontstak,
schrok hij zo heftig van wat hij zag, dat het hete kaarsvet op zijn hand drupt,
en hij de kaars liet vallen. Met een haastige beweging wist hij de nog steeds
brandende kaars in een op de tafel staande blaker neer te zetten. Nu zag
hij pas goed, wat hij zo even al meende te zien; op de in het midden van
de roef vaststaande oude tafel stond een klein houten kistje. In dat Kistje
lag een kind, een pasgeboren kind. Het ademde rustig, het sliep, warm ingepakt
in dikke wollen doeken. De schipper staarde, terwijl zijn harde handen de
tafelrand omknelden, onafgebroken naar het vredig slapende kindje.
Toen hij tenslotte héél voorzichtig het nietige bundeltje in zijn armen nam
waarbij het kind héél even de blauwe oogjes opsloeg en een klein beetje zacht
en rossig haar nauw zichtbaar werd, drong het in volle hevigheid tot hem
door:het kind dat mij heden wordt toevertrouwd is vlees van mijn vlees, bloed
van mijn bloed, kind van mijn kind
*La Lutine, een Brits fregat, in 1793 op de Fransen veroverd, dat in de nacht
van 9 op 10 oktober 1799 bij Terschelling verging met voor een waarde van
900.000 aan staven goud en zilver aan boord o.a.bestemd voor het in
Noord-Holland opererende Engelse landingsleger