440
Na het verschijnen van de paalworm in 1732, die al het hout
doorknaagde, werden de houten palen vervangen door een steen
glooiing, zoals ook te zien is op een kaart van het eiland van
1792, waarop ook de verschillende dijkprofielen zijn aange
geven. Het verschil tussen de Wieringoe wiordijken en die van
de rest van Noord-Holland is dat hier het dijklichaam ook voor
een groot deel uit wier bestond, zoals uit een onderzoek naar
deze wierdijken hier is gebleken.
Geschiedenis
Oorspronkelijk waren er voor de hoge delen van Wieringen geen
dijken nodig. Voor de lage gronden waren deze echter wel
vereist en blijkens een oorkonde van graaf Willem TTT waren
deze er reeds in de 14de eeuw. Deze dijken werden geschouwd
door de schout van Wieringen als dijkgraaf en de schepenen van
de verschillende dorpen als heemraden. Bij deze rechtszitting
in de openlucht, want zo kan men de dijkschouw beschouwen,
wezen de schepenen vonnis, of om in oude termen te spreken,
zij loofden of laakten het te schouwen dijkvak. De schout had
de taak om te vragen om het oordeel van de schepenen en te
zorg te dragen voor de uitvoering ervan.
Bij de stormvloed van 1509 blijkt dat een oppervlakte van
ongeveer 1600 hectare was geïnundeerd. Hoewel ck eigenaren hun
dij ken daarna provisorisch hadden hersteld, bleer de toestand
ervan blijkens enkele schoutsrekeningen uit de jaren die
volgden, bedroevend. De verzilting van het weidegebied had de
eigenaren zo'n schade berokkend, dat zij niet meer in staat
waren hun dijken behoorlijk te onderhouden. Het di.jkonderhoud
was in die periode - en nog heel lang daarna- geregeld via een
systeem van verhoefslagingDat wil zeggen dat degenen die
landeigenaar waren een gedeelte dijk te onderhouden hadden
naar rato van de grootte van hun landbezit. Dit heet morgen-
morgensgelijkIn principe was het dijkonderhoud verdeeld over
de dorpen van het eiland en binnen die dorpen vond de bovenge
noemde verdeling plaats. Daar deze eigenaars, die te kampen
hadden met landverlies en daardoor verlies aan inkomsten ook
in het eilandsbestuur zaten, werd hen door het schepencollege
de hand boven het hoofd gehouden wanneer zij nalatig waren
geweest hun dijkgedeelten behoorlijk te maken en kregen zij
daarvoor niet of nauwelijks boeten opgelegd. Het gevolg was
natuurlijk dat deze dijken schromelijk verwaarloosd werden en
ten prooi vielen aan voortdurende doorbraken. Bovendien derfde
de schout, doordat de boeten niet meer betaald werden, een
groot gedeelte van zijn inkomen. De schout moest namelijk in
die tijd zijn ambt voor een bepaald bedrag kopen. Daar stond
tegenover dat hij zijn inkomsten voor een gedeelte uit de door
hem opgelegde boeten mocht halen.
Niet alleen in 1511 maar ook ten gevolge van de septemberstorm
van 1514 braken de dijken van het eiland opnieuw door. Hierna
kregen de Wieringers kennelijk genoeg van deze overstromingen
en kwamen onderling overeen de poreuze en vervallen dijken aan
de zuidzijde van het eiland door nieuwe te vervangen.
Zij verzochten het Hof van Holland hun plan ter plaatse te
laten onderzoeken en hen vervolgens vergunning tot aanleg te
verlenen, waarbij zij verlangden" dat 't landekyn dicht ende
bedijckt soude moghen worden."