443 werden nu voor de hoge gronden aan de noordkant dijken gelegd, die er tot nu toe niet waren geweest. Op sommige plaatsen had men vóór de wierdijken palenrijen geplaatst om de stroom van het water te breken. De Horndijk aan de zuidzijde, ondertussen door de bedijking van de polder Nieuwland binnendijk geworden, werd desondanks op hoogte gehouden. Ruim honderd jaar later, in 1756, bleek het eiland hoofdzake lijk omgeven door wierdijken, bijeen gehouden door palenrijen of steenglooiingen, beschermd door krebbingen, palenrijen met daartussen keistenen en zeventien wierhoofden rond het eiland. Bijna al het voorland rondom het eiland was door de stroomschuring verdwenen. In datzelfde jaar vernielde een zware storm de dijken van het eiland. Daar de finantiën voor herstel ontbraken, wendden de bewoners zich tot de Gecommit teerde Raden van het Noorderkwartier met het verzoek om subsi die. Deze werd alleen gegeven als de dijk, die tot nu toe verhoefslaagd was, onder een gemeenschappelijk beheer kwam. Drie nieuwe aarden inlaagdijken werden aan de zuidzijde ge legd, één bij Westerland, één tussen Hippolytushoef en Stroe en één tussen Stroe en Oosterland. Vanaf deze tijd is het dijkbeheer altijd zwaar gesubsidieerd geweest door de Staten van Holland. Na de zware stormen van 1775 en 1776, die veel schade aan de dijk toebrachten, die veel schade aan de eilandsdijken toebrachten, droegen de Staten aanzienlijk bij in het maken van een nieuwe zeewering aan de noordelijke oever, vanaf het Noorderhoofd bij Den Oever tot en met de Normerdijk, bestaande uit een stenen glooiing met paal- en andere zeewerken. Vijfentwintig jaar later werd door hen bepaald dat deze zeewering tot de Westerlandsedijk moest worden uitgebreid, op 's-lands kosten. Het toezicht hierop en het onderhoud hiervan werden opgedragen aan de Gecommitteerde raden van het Noorderkwartier. Naderhand zijn deze werken in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat geko men De overige dijken van het eiland, vanaf het Noorderhoofd bij Den Oever zuidwaarts tot aan de Horndijk en verder west-aan tot de Westerlandsedijk werden door het eiland zelf onderhou den en waren in de 18de en de eerste helft van de 19de eeuw wierdijken met een steenglooiing ervoor, aangezien ook hier de paalworm in 1732 zijn werk had gedaan en de meeste palen had doorgeknaagd Eind 19de eeuw zijn er aan de zuidelijke oever nog maar enkele stukken wierdijk met een steenglooiing over, namelijk ten zuiden van het Zuiderhoofd bij Den Oever tot aan de Stonteler- dijk, een gedeelte Hippolytushoeverdijk, een gedeelte Hoelmer- dijk en een deel van de Westerlanderdijk, zeer waarschijnlijk gesteund door een steenglooiing. Het is mogelijk dat de rest van de dijken hier al een aarden profiel met een steenglooiing had, zoals meer dan 50 jaar eerder plaats had gevonden aan de zeedijken van het vasteland van Noord-Holland. Uit een bestek uit 1905 valt op te maken dat men op verschillende plaatsen op de Hippolytushoeverdijk, de Hoelmerdijk en de Westerlanderdijk over de wierriem heen, die voor een deel werd verwijderd, een aardprofiel maakte, dus een aarden dijk, met daaroverheen een laag groene wier van 15cm dik op 2.30m hoogte. Hierover ging een puinlaag van 25cm en vervolgens een steenbekleding van basaltzuilen. Kennelijk vond men het noodzakelijk dit aarden

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 1993 | | pagina 11