5e Jaargang nr.3.
Themanummer
401
DE LICHTERSCHIPPERIJ VAN WIERINGEN
Uit een brief (7 september 1780) van de Gecommitteerde Raden aan de Staten
van Holland en West—Friesland:
11de requeste (verzoekschrift) van de lichterlieden, schippers en burgers
van het dorp Den Oever gelegen op het eiland Wieringen, verzoekende om
approbatie (goedkeuring) en octrooi op een reglement, door haarlieden
geformeerd tot subsistentie (onderhoud) van een zogenaamde Kapel—beurs, welke
haar inkomen heeft uit een halve stuiver of vier duiten van iedere gulden,
welke door de onder het kapel behorende lichterlieden, schippers en burgers
aldaar met het helpen en redden van in nood zijnde schepen, het vissen van
ankers, het bergen van koopmansgoederen wordt verdiend
De kapel - nu een pronkstuk in het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen - was in
vroeger eeuwen het middelpunt van het Oeverse leven.
In het request van de lichterschippers schrijven zij o.a. dat al meer dan
twee eeuwen geleden een kapel is gesticht, die niet alleen plaats bood voor
godsdienstige oefeningen, maar ook gebruikt werd als vergader- en
verzamelplaats voor de lichterschippers.Bovendien was er een opslagplaats
van materialen, zoals pompen, kuipen, ladders, schoppen, doodkleden e.d.,
die gebruikt werden bij de reddingen.
TAAK LICHTERSCHIPPERS
De handelsschepen naar Amsterdam voeren vóór de aanleg van het Noordhollands
kanaal en het Noordzeekanaal via het Marsdiep langs Wieringen over de
Zuiderzee. Omgekeerd kwamen de schepen uit Amsterdam ook langs het eiland.
In de Zuiderzee zaten een aantal ondiepten, waarvan de bekendste - en
misschien voor de toenmalige scheepvaart wel beruchtste - was het Wieringer
Vlaak. De zwaar met koopmansgoederen beladen zeilschepen hadden een gerede
kans op die ondieptes aan de grond te lopen. Daarom werd vaak al van te voren
een lichterschipper met zijn schip ingehuurd om een deel van de lading over
te nemen en over de ondiepte te brengen. Daarna werd de lading weer
overgebracht op het oorspronkelijke schip. Uiteraard werd voor deze diensten
betaald, nl. een halve stuiver of vier duiten van iedere lichtervracht boven
de honderd gulden.
De lichterschippers maakten gebruik van speciale lichterschepen, platboomde
vaartuigen met weinig diepgang. Bekend zijn de Amsterdammer lichter, zonder
zeilen, om de goederen over Pampus te brengen en de Wieringer lichter met
zeilen voor het werk op de Zuiderzee.
Omdat met deze taak niet altijd voldoende inkomsten werden gewaarborgd, hadden
de lichterschippers ook een taak bij reddingen.
Aan het water bij Den Oever bevond zich de zg.Schippersbeurs.Niet veel meer
dan een houten keet, waaruit een plank was weggelaten, zodat de uitkijkposten,
zittend op een bankje, over de zee konden kijken om te zien of er hulp nodig
was. De passerende schepen, die door storm of andere averij hulp nodig
hadden,gaven dat te kennen door b.v. een bepaalde vlag te hij sen.Soms geen
vlag maar een mand.Of als er geschut aan boord was, werd er een aantal schoten
gelost. Dan wist men in Den Oever dat er een taak te vervullen was.