428
Aarjen zei:"Dat kan ik niet helpen,dat is mijn zaak niet.En ik kan en wil
niet gedwongen worden Jan Kooij te helpen.Ik wil hier blijven om ter
nagedachtenis aan mijn zwager Dirk Schutter hier te helpen."
Ze hadden ondertussen ontdekt, dat het kaagschip toebehoorde aan Jan Jansz
uit Amsterdam.Hij was hier met zijn zoontje omgekomen.Hij liet een weduwe
van Wieringse afkomst en een dochter na.
Aarjen zei nog:"Ik kan dit schip hier niet als een prooi voor iedereen laten
liggen.Dat zou toch tegen alle regels zijn."
Dirk Schik vroeg:"Aarjen,maak je touw los en ga mee", maar Aarjen zei:"Nee,ik
laat me niet dwingen."
Daarop vertrok Dirk Schik en vroeg in 't voorbijgaan aan Jacob Omis:"Ben
je van plan om de buit voor jezelf te houden
Jacob vroeg aan Aarjen:"Wat zal ik hierop antwoorden
Aarjen zei:"We zullen zoveel als mogelijk is houden."Schipper Schik zei,
dat dat goed was en hij vertrok, zonder verder te vragen of ze nog hulp nodig
hadden.
Kort daarop kwam de Amsterdamse kaagschipper Harmen Hage langszijZe lieten
hem het gevonden lijk zien.Hij herkende het als dat van Jan Jansz.Aarjen
vroeg toen aan Harmen Hage:"Wil jij dit schip verder redden, dan gaan wij
naar 't schip van Jan Kooij." Maar Harmen had daar geen zin in.Toen vroeg
Aarjen:"Als je dan naar Amsterdam gaat, wil je dan dit ongeluk daar aan de
weduwe of aan haar broer Gerrit Smit bekend maken?En wil je ze zeggen dat
we zoveel mogelijk zullen bergen voor haar ?"Hij zei ook nog:"Als de
Amsterdammers het schip willen bergen, geef ik het zo over.Zeg dat maar!"
Harmen Hage ging meteen weer onder zeil en beloofde de boodschap over te
brengen.
Aarjen en zijn maten borgen nog enige goederen en tijdens het bergen van
het zeil vonden ze nog een lijk. Dat brachten ze bij het andere lijk in hun
schuit.Naderhand hoorden ze dat dit de knecht was.
Aan de lading konden ze niets meer doen.Daarom gingen ze met de lijken en
enige geborgen goederen naar de wal.Ze lieten drie man aan boord van het
schip. Op 1 december kwam Jacob Omis met zijn schip en die mensen naar de
wal, omdat hij het niet langer kon volhouden door het onstuimige weer.
Diezelfde dag riep de dorpsomroeper alle schippers naar de Beurs. Aarjen
riep naar Jacob Omis:"Ga meteen mee naar de Kapel."Aarjen ging er ook heen
en wenste iedereen goedendag, maar niemand sprak tegen hem.
Het doel van deze bijeenkomst was om te loten welke acht lichters voor hulp
naar 't schip van Jan Kooij zouden gaan.Daar was nog niets anders aan gedaan
dan wat losse goederen geborgen.
Toen Aarjen met het loten aan de beurt was, nam hij de dobbelstenen en
zei:"Dit is voor Jacob Omis."Die was er nog niet. Aarjen gooide 9
ogen,waardoor Jacob dus vrijgeloot was, want er waren al meer dan 8 die minder
ogen gegooid hadden. Schipper Jan Engel zei:"We hebben met Jacob Omis hier
niks te maken."Waarop Aarjen zei:"Dat is goed."
Schipper Cornelis Vok stelde toen voor of er ook een schuit aangeloot zou
worden om mee te gaan. Daarop antwoordde Aarjen:"Als ik wegkan van het
kaagschip, dan wil ik wel mee en ben tot je dienst."Maar hij kreeg helemaal
geen antwoord.
Ondertussen kwam Jacob Omis binnen en vroeg wat ze te zeggen hadden, maar
niemand zei wat.Aarjen vertelde,dat hij voor hem geloot had, en dat ze gezegd
hadden, dat ze met Jacob Omis niks te maken hadden.