412
hunne Bevragter quaamen te lijden, zoodanige schaaden, meede
door de Capelvoogden uit de Capelkasse betaald, en gemelde
Schippers daar van bevrijd zullen worden, mits overleggende
behoorlijk bewijs.
Art.21.
De Scheepen en Manschap, ter hulp bij een als vooren in de Grond
geraakt Schip zijnde, zullen zoo lange hulp en adsistentie, ter
redding en berging van het zelve moeten bewijsen en bij hetselve
blijven, als zulks door de Capelvoogden en vier oudste Schippers
word goedgevonden, of bij absentie van dien door de present zijnde
Schippers, en vier oudste Burgers, geen Schippers zijnde, na
vereisch van zaaken, en omstandigheeden word goedgevonden en
geordonneert
Art.22.
In geval, de eerste, ter redding van een als vooren gemeld, in
de Grond geraakt Schip, afgezondene Scheepen en Manschap, niet
genoegsaam waaren, zullen de overige Scheepen en Manschap, of
zoo veele vereischt worden, op ordre van Capelvoogden meede
derwaarts moeten gaan, en alle mogelijke hulp en adsistentie
toebrengen.
Art.23.
Een onder het Capel, of dit Contract behoorend Schipper met zijn
Schip aan de Grond geraakende buiten gevaar om door Stormweer
in de Grond te stooten, of door IJsgang aan stuk gekrongen te
worden, zal sig in de eerste veertien daagen zelve moeten tragten
te redden, dog zulks niet willende gelukken na verloop van
veertien daagen, dat zijn Schip alsoo aan de Grond gezeeten heeft,
door de andere Schippers en Sjouwers in manieren voorsz.op order
der Capelvoogden moeten worden geadsisteerd en geholpen, gelijk
ook alsoo terstond zal moeten worden geholpen en geadsisteert
een Schipper met zijn Schip aan de Grond zittende in gevaar om
door Storm of IJs in de Grond te geraaken, waar van het oordeel
aan Capelvoogden word overgelaaten.
Art.24.
In gevalle een Ligter of ander Schipper, dewelke weet of kennisse
ontfangt, dat een Schip als Art.14 en 23 gemeld in of aan de
Grond is geraakt, aan deselve met ten eersten en zonder eenige
tijdverzuim op voorsz.wijze geene hulp en adsistentie toebrengt,
maar in tegendeel zijn voordeel elders sogt, sal verbeuren
een Ligterschipper vijftig guldens, en een Schipper van een
kleinder Schip of Vaartuig vijf en twintig guldens, de eene helft
ten behoeve der Capelbeurse en de weederhelft ten behoeve van
de gemeene Armen aan den Oever voornoemt, en zal zoodanig een
Schipper zijn Schip in de Grond geraakende binnen een jaar, van
dien tijd af te reekenen dat hij de vereischte hulp, als boven
gemeld, aan een in de Grond sittend Schip willens verzuimt of
gewijgert heeft, toe te brengen van de Capelbeurse en de Schippers
en Sjouwers onder deselve behoorende, geen hulp en adsistentie
kunnen vorderen nog genieten, maar van dezelve tot straffe zijner
nalaatigheid en pligtverzuim verstooken zijn, en niettegenstaande