411
eenige tijdverzuim op ordre der Capelvoogden na het in de Grond
sittend Schip ter hulp als vooren moeten vertrekken, en de
Schippers van ieder leedige Ligter en andere Vaartuigen, welke
niet aangeloot is, gelijk ook van ieder met Wier,of Noords of
Oosters Hout belaaden Vaartuig of Ligter, zullen met de
aangelootene Ligters en Vaartuigen, een Man ter hulp en
adsistentie van het als vooren in de Grond sittend Schip moeten
meede geeven, zullende de Schippers wiens Scheepen alsdan met
Klaphout, rood Hout of andere Koopmanschappen belaaden zijn,
hunne reis na de gedestineerde Leg- of Losplaats moeten
voortzetten, en bij desselfs aankomst aldaar, met ten eersten
een Man na het in de Grond sittende Schip ter hulpe afzenden.
Art.16.
De Burgers en Sjouwers (geen Schippers zijnde )zullen op ordre
der Capelvoogden uit hun, zoo veele Persoonen moeten aanlooten
als door de Capelvoogden, en vier oudste present zijnde Schippers
goedgevonden en geordonneert word,welke aangelootene Manschap
met de aangelootene Ligters of Vaartuigen meede ilico, en zonder
tijd verzuim op ordre als vooren na het in de Grond sittend Schip
ter hulp en adsistentie moeten vertrekken, zonder dat een Schipper
van een Ligter of ander Vaartuig op poene van zes guldens,zal
kunnen of mogen weigeren,zoodanige Persoon of Persoonen derwaarts
meede te voeren.
Art.17.
In gevalle ten tijde een Schip, als Articul 14 gemeld, in de
Grond geraakt, geen genoegsaam getal leedige Ligters en
Vaartuigen, onder de Capel behoorende, bij de hand waren, zullende
met Wier of Noords of Oosters Hout belaaden Ligters en Vaartuigen
het in de Grond sittend Schip alle mogelijke hulp en adsistentie
toebrengen en bewijsen.
Art.18.
Een Schipper ten tijde voorsz.met zijn Schip en Laading leggende,
zal zoo lang zijn Schip en Laading legt, bevrijd zijn een Man
te geeven, maar belaaden zijnde, sig meede na de voorenstaande
Articulen moeten reguleeren.
Art.19.
Als een Schipper vragt aangenoomen heeft, maar nog niet in laading
is, zal hij meede een Man ter hulp en adsistentie van het in
nood zijnde Schip moeten geeven, dan daar door in schaaden
geraakende, zoo dat zijn Bevragter, een ander Schip voor hooger
vragt in zijn plaats huurd, en hij tot betaaling der hoogere
vragt genoodsaakt wordende, zal zulks door de Capelvoogden uit
de Capelbeurse worden voldaan en de gemelde Schipper daar van
worden bevrijd.
Art.20.
Dat in gevalle de Ligters en Vaartuigen met Hout belaaden door
het helpen en redden van een als vooren gemeld in de Grond sittend
Schip in haar reis worden opgehouden, en daar door schaaden aan