388
HET EILAND WIERINGEN VÓÓR 'N HALVE EEUW
Vervolg III.
We hadden het de vorige maal over de visschersverhalen in de oude Beurs.En
het is aan Den Oever hetzelfde als op ieder ander visscersdorpondanks de
gevaren die aan het visschersbedrijf verbonden zijn, heeft men het vak en
de zee lief, en men ziet het nu, dat het niet in hun aard ligt, noodgedwongen
doordat de inpolderingen voortgang vinden, een ander vak te moeten kiezen,
om in het levensonderhoud te moeten voorzien.'t Is alsof de zee hen
roept;
Los de touwen, kameraden
Hijst de zeilen tot den top,
Aan de schoten, vastberaden,
't Gaat er onder, of er op
Frissche wind waait door je haren,
Fluit een wijsje in het want,
Ha, wij scheren langs de baren,
Vast het roer maar in de hand.
En toch, en toch,.... hoeveel malen hebben de ouderen in de Beurs, de
stormwind hooren fluiten met kennersblik de vliegende wolken aan het zwerk
gade geslagen en angstig getuurd over de witschuimende golfkammen, of de
zeilen der hunnen nog niet waren te zien.
Meerdere Oevenaren keerden nimmer meer, en wij herinneren ons nog hoe eens
drie gezinnen tegelijk in zwaren rouw werden gedompeld, waar hunne zonen
op de Noordzee waren gebleven,... en ook herinneren wij ons wonderbare
reddingen, zooals van Nan en Herman Koster, die met hun blazer in de Noordzee
tijdens een dikke mist door 'n Oceaanstoomer werden overvaren en hoe zij
na uren op wrakhout te hebben rondgedreventoch nog aan de golven werden
ontrukt
Wieringen. Haven, Oever