■sSi 342 Ik kwam dan op eene Zaterdagavond thuis en de vrouw was zoo opgeruimd.Zij zegde:"Nu behoef je niet meer naar zee, want ik heb deze week vier gulden verdiend met boodschappen verkopen".Vier gulden was toen al aardig. Maar ja, toch konden wij er niet van leven. Toen zegde de vrouw:"Je kunt op het land toch ook wel wat verdienen met lossen van grent of turfschepen?" Maar voorlopig ging ik toch nog naar zee. Het voorjaar kwam weer aan, zoodat het geepvisschen weer begon.Ik hoopte daarmee dan meer te verdienen als het vorig jaar. En dat gelukte. Ik verdiende in 8 weken 125 gulden. Wat waren we toen rijk. Toen het geepvisschen weer af was, begon het zeegras weer. Ik heb die zomer alleen gewerkt en goed mijn best gedaan. Het was echter alleen zwaar werk. Mijn broers hebben, toen ik niet meer bij hun was, ook geen wier meer gemaaid. Die zijn begonnen paling te visschen. Dat was niet zulk zwaar werk. Daar wilde ik maar niet aan beginnen. Voor het aanschaffen van fuiken is ook geld nodig.En mijn doel was toch de handel. Er was aan ons kamertje nog een kleine ruimte, waar de vrouw haar werk deed: het eten kookte. Mijn zwager had ook nog even land bij zijn huis. Ik verzocht hem of ik een schuurtje mogt laten maken op zijn land, voor een werkplaatsje voor de vrouw en ook om daar het eten klaar te maken.Nu was dat voor ons nogal wat kosten.Het beliep 60 gulden en dat was veel voor ons. Maar het kwam er en nu konden wij aan ons kamertje in die kleine ruimte een heel kleine toonbank maken. Er was ook nog een raampje met vier kleine ruitjes, waarvoor een paar zuurtjesflessen konden staan.En dat gebeurde. Wij hadden een winkel: zoo ongeveer 10 voet lang en 8 voet breed.Er kwamen nu ook al menschen op af om aan ons te verkopen. Wij konden de waar dan krijgen op 3 maanden. Dat ging aan. Wij begonnen al aardig te verkopen. Ons huis of liever onze woning was kort aan de zeekant, zoodat de visschers ook al kwamen te kopen om mee te nemen naar de zee. Ik moest dan ook zorgen voor brandstoffen en petroleum. Dat moesten ze ook hebben. En ook klompem, die gebruiken de visschers veel en ook de boeren. Wij wisten daar mede klaar te komen. Credit had ik veel.Wij stonden bekend als eerlijke menschen. Ook onze ouders stonden goed bekend. Wij zorgden dan ook om op tijd te betalen.Heel zuinig leven, kleren kopen deden we alleen als het allernodigsteuitgaan nooit. Ik zou dan de opvolgende winter niet naar zee, maar dan moest er toch nog meer gebeuren. Mijn leverancier van klompen had ook een touwslagerij en die wilde mij wel touw leveren.Ook betalen met drie maanden.Dat ging aan.Wel een kleine voorraad en dat moest op het zoldertje, want het schuurtje dat wij hadden moest ook nog dienst doen voor wat turf en steenkolen.Die verkochten wij per mud en i mud aan de visschers.Maar eer de winter om was, hadden wij ook nog eenige handel gedaan in veevoeder.Die bracht ik onder bij mijn Moeder, daar die kort bij woonde.Toen het Maart was moest den heer Jan de Wit van Alkmaar komen, daarvan hadden wij ons veevoeder. Wij zaten in groote verlegenheid daar De Wit 1400 gulden moest hebben en wij bezaten 1000.Nu was dat wel geen achteruitgang, aangezien wij 2 varkens in het hok hadden, die ook gemest waren van dat graan. Ook was er nog voorraad en waren wij nog tegoed van de boeren, daar ze niet allen dadelijk betaalden. Maar wij zaten toch leelijk in de put. Evenwel kwam het goed af.De Wit nam er best genoegen mede. Die vond het niet erg en wij bestelden opnieuw.Toen er zes weken verlopen waren en wij die 400 gulden wel bijeen hadden, stuurden wij het niet op. Dat was dom, maar wij dachten als we nou 6 of 700 gulden hebben, zullen we dat opsturen. Nu kregen wij een schrijven van De Wit, of onze kas ook wat ruim was voorzien daar hij de 400 gulden wel zou kunnen gebruiken. Dat nam ik hem natuurlijk niet kwalijk en ik stuurde het op. Toen de 3 maanden weer om waren, moest De Wit alweer 1400 gulden hebben.Wij waren zoo gelukkig dat bij elkaar te hebben.Toen wij de 1400 gulden betaalden, kregen wij een goud

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 1992 | | pagina 18