312 Maar dat zal wel gecorrigerd moeten worden: het vangen van vis en vogels zal maar een aanvullend middel van bestaan hebben gevormd. Het belangrijkste was zeker de landbouw want "dander helft van heuren volcke geneert hem metter ploech, doende lantneringhe"en in mindere mate de veeteelt "gheneren hem oock met een weynich koeyen daer zij hare nootdrufte zonder zuvel te vercoopen niet of crijgen en mogen". Maar wanneer overstromingen en verstuivingen landbouw en veeteelt minder lonend maken, moet de verarmde bevolking zich wel meer behelpen met vis- en vogelvangst. Ook de zeevaart is imm<jïg^ van weinig belang:"oock eenighe van henluyden varen ter zee ten hoeck ten harinck ende coopvaert", maar zij varen "omme haer loon ende niet als hebbende eenige schepen", waaruit volgt dat niemand zelf een of meer schepen bezat, maar dat men in loondienst ging bij een scheepseigenaar. Hier wordt duidelijk dat de belangstelling voor de vogelvangst noodgedwongen groeit Het lijkt aannemelijk dat er dan wildgroei op dit gebied plaats vindt, een soort goldrush, welke regelgeving van de kant der overheid nodig maakt.En uit die regels blijkt dat het vangen van vogels vooral op twee manieren plaats vindt, in vogelarijen en in eendenkooien. C.Baijs Plevierenvangst a. in vogelarijen met behulp van slagnetten al of niet gecombineerd met vanglijnen op vaste plaatsen in de weilanden en op de droogliggende buitendijkse schorren e.dj^In 1592 zijn er bijvoorbeeld 15 van deze vogelarijen op Wieringen Ze worden van jaar tot jaar verpacht, waarbij een vrij grote wisseling van namen der pachters optreedt.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 1992 | | pagina 10