De voeding was zeker
meer dan wat
de jongens thuis te
verwachten hadden.
De school van het voormalige gesticht, in 1978
OUDALKMAAR - 31
sliepen op met zeewier gevulde matrasjes, onder een
linnen laken en een wollen deken. In het huis heerste een
militaire tucht. Met elkaar spreken in de slaapzalen was
streng verboden. Om zes uur was het opstaan, bed
opmaken en gezicht wassen. Eén keer per maand gingen
de opvoedelingen in bad. ’s Winters was het bad ver
warmd, ‘s zomers niet. Daarna: aankleden. De jongens
droegen gestichtskleding: een werkbroek en jasje van
grof linnen, een pet op het hoofd en klompen aan de
voeten. Schoon ondergoed kregen ze een keer per week.
Eenmaal aangekleed, naar de eetzaal voor het ontbijt:
brood en melk. Beleg was een overdreven luxe voor
gestichtsjongens, op het brood kwam alleen een beetje
boter. Ook tijdens het eten was met elkaar praten er niet
bij; een bewaker las godsdienstige lectuur voor en
aansluitend werd er gezamenlijk gebeden. Na het ontbijt
was het marcheren geblazen, een half uur lang. Daarna
tijd voor ambachtsonderwijs, tot één uur in de middag.
De jongens moesten tot goede ambachtslieden opge
voed worden, zodat ze later in staat waren om een
eerlijke boterham te verdienen. Ze konden les krijgen in
vier vakken: timmeren, kleermaken, schoenmaken en
houtdraaien. Ook tijdens het werk was spreken niet
toegestaan, alles moest in stilte gebeuren. Ook werden ze
wel eens buiten het gesticht aan het werk gezet bij een
werkgever, een soort stageplek dus. Hier liepen ze kans
dat er misbruik van hen gemaakt werd, dat ze weinig
leerden en alleen maar als goedkope hulp beschouwd
werden. Zestig procent van het verdiende loon mochten
de jongens zelf houden, de rest ging naar het Rijk. De
gespaarde gelden werden opzij gezet, als ze op hun
achttiende vrijkwamen hadden ze tenminste een
kapitaaltje achter de hand.
Tussen de middag kregen de jongens een uur om een
warme maaltijd naar binnen te werken. De voeding was
bovengemiddeld in vergelijking met andere inrichtingen,
en zeker meer dan wat de jongens thuis te verwachten
hadden. Drie keer per week stond rundvleessoep en een
keer per week erwtensoep op het menu. Verder kregen
ze aardappelen met verschillende soorten groenten,
verwerkt tot een stamppot, gort en bonen. Om twee uur
werd het ambachtsonderwijs voortgezet, tot zes uur in de
avond. Maar niet voor de jongsten of degenen die heel
weinig onderwijs hadden genoten, die kregen in plaats
van ambachtsonderwijs gewoon onderwijs. Dat hield in:
lezen, schrijven, rekenen, zingen (om een godsdienstig
gevoel en een vaderlandslievend gevoel op te wekken),
aardrijkskunde, geschiedenis, natuurkunde en tekenen.
Dat klinkt goed, maar we weten dat in 1879 twee leraren
het onderwijs moesten verzorgen voor 195 leerlingen,
verdeeld over drie groepen. Veel aandacht zullen de
kinderen individueel niet gehad hebben. Een van die
leraren was ook nog de directeur, die hier maar een klein
deel van zijn tijd aan kon besteden.
De lessen werden onderbroken door iedere dag een uur
gymnastische oefeningen. ’s Avonds was het weer
etenstijd, geserveerd werd hetzelfde maal als ’s ochtends:
brood, boter en melk. Daarna was het tijd voor enige
ontspanning: anderhalf uur vrije tijd per dag op het
binnenplein, maar vrij spelen was er niet bij. ‘Ontspan
ning’ betekende onder toezicht zingen en marcheren. De
leeslustige opvoedeling kon ook boeken lezen, alleen
geen kinderboeken. Hij mocht kiezen uit stichtelijke
werken en leerzame boeken over geschiedenis, volken
kunde en natuurwetenschappen.
Op zondag vond het ‘wandelen’ plaats: de kinderen
gingen, nadat ze een kerk hadden bezocht, onder streng
toezicht van bewakers wandelen in de vrije natuur. Dat
kon naar Heiloo zijn, naar Oudorp, Bergen aan Zee, de
duinen of het bos in. Op die dag mochten ze ook een
brief naar huis schrijven. Voordat de brief verzonden