h ZCi. ra/ //^S^rmw Q/tz 'Mr/i Xrr/i Mo )/ci j imZ Y - Nadat haar man opnieuw achter slot en grendel was verdwenen, staat voor Maria Angelica vast dat hij niet meer in de maat schappij zou terugkeren. Verder vroeg zij in april 1746, na het overlijden van Jan Anthony, of hun zoon Hendrik zijn vader mocht opvolgen. M '/YU//,/ ar iVryJ/e tysi ,/f C W wtl K?Al Wit h'slX /ki/jYél H Y a /a/ij?MaryYyv/,v (Xjhs/Ytff/ /f PftrfX A^fca ech. ui'gesp*ld- "al A f jf/L a -4 Jf L Ju n rk th K /hl)-r,"i /1/itA/st ,-w> f 'Reekening dewelke Maria Angelica Daey is doende...': 'Reekening dewelke Maria Angelica Daeij Huijsvrouw van Jan Antonij van Vladeracken Penningmeester van de Egmondermeer is doende Hoofd van de polderrekening van de Egmondermeer over 1742-1743. RAA, APE inv.nr. 136. a /SAfL brief van de elfde van die maand opgenomen in de besluiten van het polderbestuur. Na 20 januari 1740 volgt echter een serie onbeschreven bladzijden in het betref fende resolutieboek, waarna de besluiten pas vanaf half november 1742 weer zijn genoteerd en wel in een ander handschrift.17 In de Egmondermeer is ongeveer hetzelfde aan de hand. De polderrekening over de periode april 1739-april 1740 tekende Jan Anthony in eigen persoon. Hetzelfde geldt voor de rekening van het volgende jaar, maar opvallend is wel dat de sluiting van de rekening met zijn handtekening in een andere hand is neerge pend dan de rekening zelf.18 Dit duidt erop dat het toch weer bergafwaarts met hem ging en dat klopt. Eind oktober of begin november 1742 lieten Maria Angelica en haar twee zwagers aan de burgemeesters weten dat Jan Anthony weliswaar in den beginne wel eenigsints aan desselfs beloften heeft voldaan maar dat hij zedert een geruijme tijd herrewaarts wederom is vervallen in de voorige buijten- sporigheden en onordentelijkheid van levensmanier, die niet anders als desselfs totale ruïne en verderff kan occasioneren'. Daarom werd verzocht hem weer vast te mogen zetten. De burgemeesters en schepenen stemden daar op 3 november 1742 mee in en Jan Anthony werd voor de tweede keer in het verbeterhuis opgenomen.19 Helaas had haar man in de periode dat hij op vrije voeten was toch kans gezien stevige schulden te maken. Eind 1743 klaagde Maria Angelica samen met haar zwagers en zusters bij de burgemeesters dat de crediteuren nu dagelijxs tot de betalinghe van dien presseren'. Daarom werd verzocht uit de boedel landerijen in Egmond aan den Hoef, Wimmenum, de Egmondermeer en Krabbendam te mogen verkopen. De burgemeesters stemden hiermee in, natuurlijk weer bij geheim besluit. Het overlijden van Jan Anthony in het verbeterhuis op 22 oktober 1745 is na al deze moeilijkheden waarschijnlijk als een opluchting voor Maria Angelica en haar familie gekomen.20 'REKENING DEWELKE MARIA ANGELICA DAEY IS DOENDE' Nadat haar man eind 1742 opnieuw achter slot en grendel was verdwenen, stond kennelijk voor Maria Angelica vast dat hij niet meer in de gewone maatschap pij zou terugkeren. Zij richtte zich namelijk tot de polderbesturen van de Egmonder- en de Schermeer om de nooit officieel bevestigde regelingen omtrent de waarneming van de ambten van haar man bevestigd te krijgen. In november 1742 diende zij bij de hoofdingelan den van de laatstgenoemde polder een verzoekschrift in. Hierin gaf Maria Angelica aan dat haar man 'jegenwoor- digh buyten staat is, om het secretariaat na behooren - OUDALKMAAR te kunnen waarneemen'. Daarom vroeg zij of mr. Hendrik Adriaan Daey het ambt mocht waarnemen, gelijk het de vorige keer was opgelost. De hoofdingelanden stemden hiermee in. Maria Angelica droeg vervolgens eind februari 1743 alle boeken, papieren et cetera van de Schermeer aan secretaris ad interim Daey over.21 Ook in de Egmondermeer werd de draad uit de tijd van de vorige opsluiting van Jan Anthony weer opgepakt. De polderrekening over de periode april 1741-april 1742 laat daar geen twijfel over bestaan. Boven die rekening staat in grote letters: 'Rekening dewelke Maria Angelica Daey, huijsvrouw van Jan Antony van Vladeracken penning meester, is doende (,..)'.22 Verder vroeg zij in april 1746, na het overlijden van Jan Anthony, of hun zoon Hendrik zijn vader mocht opvolgen. Die was natuurlijk nog maar een kind en daarom verzocht Maria Angelica meteen: datter tijd toe desen jongen heer sal wesen gekomen tot die jaren om deselve ampten in persoon selfs te kunnen bedienen het mevrouw de weduwe gepermit teerd mag zijn de affaires specterende tot het penning meesters comptoir te dirigeren, en waer te nemen gelijk sulx door haer nu al eenige jaren (en soo verhoopt wert ten genoegen van de edele heeren hoofdingelanden) met alle accuraatheijt en promptitude is volbragt'.23 Weer werkte het polderbestuur mee. Wel wordt na de rekening over het jaar april 1745-april 1746 niet langer haar naam, maar die van Hendrik reeds als rekenplichti- ge in het hoofd van de polderrekening genoemd. Eind november 1753 komen we hem voor het eerst als secretaris in een vergadering van het polderbestuur van de Egmondermeer tegen.24 Toen was de rol van Maria In de Schermeer werd waarnemer Hendrik Adriaen Daey na de dood van Jan Anthony officieel poldersecretaris. Toch liep het ook hier uiteindelijk goed af voor Hendrik van Vladeracken. Hij volgde in 1763 Daey als secretaris op na diens benoeming tot dijkgraaf.25 Voorts bracht hij het tot secretaris, schepen en heemraad van de Wieringer- waard, hoofdingeland, schepen en heemraad van de Heerhugowaard, secretaris en rentmeester van het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche, baljuw, houtvester en strandvonder van Bergen en schepen en weesmeester van Alkmaar.26 FINEST HOUR Maria Angelica hertrouwde in april 1753 met de kinder loze weduwnaar Mr. Arent Jacob van der Steen, onder andere president-schepen van Alkmaar en dijkgraaf van de Zijpe. Ze kregen een zoontje, maar die overleed als baby. Zij zelf stierf op 20 december 1779.27 Terugkijkend beleefde Maria Angelica Daey in de jaren 1736-1753 duidelijk haar finest hour. Toen stond zij in alle opzichten aan het roer. Echt officieel polderpenningmeester van de Egmondermeer, laat staan secretaris, was zij nooit. Dergelijke ambten waren in de toenmalige maatschappij nu eenmaal niet voor vrouwen weggelegd. Maar zeker in de jaren 1742-1746 scheelde het niet veel en prijkte haar naam zelfs als rekenplichtige boven de rekening van de Egmondermeer. Haar capaciteiten werden niet alleen in de polderwereld, maar ook door het stadsbestuur onderkend. In 1746 benoemden de Alkmaarse burge- L &Y Handtekening van Maria Angelica Daey, 1744. RAA, NAA, inv.nr. 540, akte nr. 10. OUDALKMAAR - 81

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2019 | | pagina 13