Het vierde tafereel na het blootleggen van de beschadigde toestand. DE BESCHADIGING VAN HET SCHILDERIJ In het begin van deze eeuw, toen het schilderij de aandacht begon te trekken, was het duidelijk te zien dat het in de vier eeuwen van zijn bestaan niet ongeschonden bewaard is gebleven. Grote delen van het verfoppervlak waren kennelijk na beschadiging in het verleden bijgeschilderd of geheel opnieuw ingevuld. Wat er van het oor spronkelijke werk over was kon met al die aanvul lingen niet ongehinderd tot zijn recht komen. Zeer storend waren onder meer de bijgewerkte of geheel overgeschilderde gezichten van een aantal figuren, waarin de gelaatstrekken elk spoor van oorspronkelijkheid hadden verloren. [p. 213] de aanleiding kunnen zijn voor deze opmerkelijke vernielingen? In het RKD in Den Haag vond ik, in 2010, het Bulletin van het Rijksmuseum, jaargang 32, 1975 - nummer 4, waarin De Bruyn Kops, een voor mijn onderzoek belangrijk artikel had geschreven. De titel van het artikel luidde: 'De Zeven Werken van Barmhartigheid van de Meester van Alkmaar gerestaureerd'. Een deel van de tekst mag ik u niet onthouden, Enkele jaren na de aankoop is het paneel door het Rijksmuseum gerestaureerd, maar zonder wezenlijke veranderingen. Ongeveer vijftig jaar later is na rijp beraad besloten de oude, verkleurde vernislaag, de aangebrachte opvulsels en toevoegingen volledig te verwijderen. Een radicale oplossing met... een opzienbarende onthulling tot gevolg. Ontdaan van alle overschilderingen en aanvullingen vertoonde het de gehele geruïneerde toestand, waarin het lang geleden door verschillende oorzaken was geraakt. HET RAPPORT VAN DE RESTAURATIE VERVOLGT DAT ER SPRAKE WAS VAN EEN 'VERREGAANDE MOEDWILLIGE BESCHADIGING'. Met een scherp voorwerp (mes of beitel) is heftig in het schilderij gekrast. Daarbij ontstonden hier en daar diepe groeven, waarlangs de verf afbrokkelde... - OUDALKMAAR Op enkele plaatsen is hevig op de panelen ingehakt of gestoken, zodat het hout versplinterde en diepe gaten ontstonden. Merkwaardig is dat dit alles niet in het wilde weg gebeurde, maar kennelijk nogal doelgericht. Het zijn vooral die personen in de voorstelling, die liefdadigheid bedrijven, hun gezichten en soms in het bijzonder de ogen, of ook de gaven zelf, de geldstukken in hun hand of de broden voor de uitdeling, waarop de woede zich heeft gericht. Bij het schoonmaken werd nog een stukje ijzer aange troffen, dat zonder twijfel van het gehanteerde werktuig is afgebroken en in het hout achterbleef. Als vooral de weldoeners het doelwit waren van de wandaden zou er een andere, misschien wel een politieke, uitleg mogelijk zijn voor die vernielingen. Mijn onderzoek verplaatste zich vervolgens naar het Regionaal Archief Alkmaar. Ik hoopte de motieven voor deze woede-uitbarstingen terug te vinden in de geschiedenis van Alkmaar en in het bijzonder van het Heilige Geest gasthuis. VAN HEILIGE GEESTGASTHUIS TOT WAAG De brief met toestemming tot de bouw van het 'Nieuwe Gasthuis' aan de Houttille werd 15 maart 1386 geschreven in opdracht van Floris van Wevelinckhoven, 50ste bisschop van Utrecht. Naast het gezegende Gasthuis willigde de bisschop tegelijkertijd het verzoek in tot het verkrijgen van een 'klokje', waarmee de gelovigen tot de dienst des Heere in het gasthuis samengeroepen konden worden. De mis vond plaats in de parochiekerk. Het Heilige Geesthuis lag aan de Houttil voorbij het Heilige Geeststeegje. Het was een zeer bescheiden gebouwtje met daarnaast, ten noorden, de kapel van het gesticht. Aan de noordoostzijde van deze kapel lag een zeer klein, drukbezocht marktveldje. Het Heilige Geesthuis ontleende zijn naam aan de gedachte 'dat elke daad van liefdadigheid door de werking des H. Geestes werd teweeg gebracht'. Het gasthuis bleef klein en bescheiden, maar de daarbij behorende kapel 'nam gestadig in grootte en schoon heid toe'. Het 'gasthuis' (aan de Houttil) en het 'H. Geesthuis' met de daaraan vast gebouwde kapel waren twee afzonderlijke locaties. In de kapel mochten de mensen komen die in hun huis de pest of een andere besmettelijke ziekte hadden en voor wie daarom toegang tot alle andere kerken verboden was. In het jaar 1558 had de H. Geesthuiskapel haar grootste omvang en luister bereikt. Naast de kapel stond een klein, sober gebleven, ongewijd gasthuisje. De plaats van de kerkramen in de beide kruisgevels zijn nog altijd te zien. VÓÓRDAT ALKMAAR EEN WAAGGEBOUW BEZAT WERD AL KAAS GEWOGEN EN VERHANDELD. Volgens de geschiedschrijver Gijsbert Boomkamp stond de Waag (een heel primitieve weeg-gelegenheid met één schaal) in de open lucht, aan de noordoostzijde van de huidige Waag. Er was sprake van waagrecht/weegrecht, verkoop van kazen en de locatie waar de kaas werd verkocht (de markt). IN 1557 werd het weegrecht door het stadsbestuur verpacht aan de buren van de Waag. Reconstructie van het 'Heylighe Ceesthuys' omstreeks 1560 Collectie: Regionaal Archief Alkmaar, tekening van R. Bankert I960. 4 NOVEMBER 1557. Op verzoek van burgemeesters, schepenen en gemene raad van Alkmaar bepaalde Filips, koning van Castilië, dat er een nieuw waaghuis gebouwd mocht worden aan de zuidzijde van het Heilige Geest gasthuis. Dit omdat de huidige plaats zeer eng is en niet meer dan één schaal kan bevatten, zodat de pachter enige schalen buiten moet opstellen, reden waarom zij graag een nieuw waaghuis zouden bouwen en de plaats vergroten door enige huizen af te breken Hij bepaalt voorts, dat zij al zulke huizen zullen mogen aankopen en afbreken als nodig zal zijn en, tot een betere toegang tot de Waag, een brug over de Mente 45 - OUDALKMAAR OUDALKMAAR - 45

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2019 | | pagina 10