OORLOGSSCHEPEN GENAAMD
'ALKMAER' TIJDENS DE REPUBLIEK
Joost Cox
panegyricum scholare': 'School-lofzang op de glorieuze
maagd Maria, van Kempo van Texel'. Op het titelblad is
de afbeelding van Maria te zien die ook in de uitgave in
Cambridge voorkomt. De laatste bladzijde bevat een
houtsnede van twee vrouwen naast een ziekbed: Sapien-
cia (Wijsheid) en Caritas (Liefde). Deze houtsnede is ook
van eerdere drukkers uit Antwerpen en Zwolle bekend.
Letters en houtsnedeblokken werden vaak overgenomen
door een opvolger of collega-drukker.
Aan het eind van de lofzang op Maria staan de gegevens
van de drukker vermeldt: 'Impressum Alcmarie per me
Johannem Daventriensem e regione Gymnasij Alcmariani',
oftewel: 'In Alkmaar gedrukt door mij, Johannes van
Deventer, uit de omgeving van het Alkmaarse gymnasium'.
Er staat geen jaar van uitgave bij, maar omdat Kempo in
december 1517 rector werd kunnen we stellen dat deze
schoolzang tussen 1518 en zijn vertrek in 1523 is gedrukt.
Is Johannes Haghen misschien meegekomen met
Kempo naar Alkmaar? Zwolle en Deventer waren
belangrijke centra van boekdrukkunst, met veel contacten
tussen de drukkers en de geleerden aldaar. Ook eerder
werk van Kempo was daar gedrukt. Mogelijk vond
Kempo dat ook de Alkmaarse Latijnse School een
drukker nodig had en heeft hij Johannes gevraagd zich
in Alkmaar te vestigen.
In de tweede schoolzang van Kempo in de collectie van
het Regionaal Archief, acht pagina's getiteld 'Carmen
scholare Kemponis Thessaliensis', staat de drukker niet
vermeld. Maar uit een vergelijking van de twee drukwerk
jes kan worden afgeleid dat ook deze door Johannes
Haghen is gedrukt. Het bevat net als de andere de
houtsnede van Maria. In beide schoolzangen zijn met
rood accenten aangebracht.
500 JAAR LATER
Veel is het niet wat van Johannes is bewaard gebleven:
één uitgave in Cambridge, twee in Alkmaar, nog één in
de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en een vijfde in
de Koninklijke Bibliotheek in Brussel. In slechts twee
daarvan staat zijn naam, van drie uitgaven wordt alleen
maar verondersteld dat ze van Johannes zijn. Misschien
heeft Johannes meer gedrukt. Veel schoolboekjes zijn na
intensief gebruik verloren gegaan. Gelukkig is er toch die
ene met zijn naam en het jaar 1518. Het is daarmee het
oudste bekende in Alkmaar gedrukte werk. Een feit dat
we nu, 500 jaar later, graag onder de aandacht brengen.
Achterzijde Lofzang op Maria
Reproduced by kind permission of the Syndics of
Cambridge University Library, Syn.7.51.12.
LITERATUUR
C.P. Burger Jr., Een monument uit den bloeitijd van de
Alkmaarsche school. In: Het Boek, maart 1921.
M.F.A.G. Campbell, De eerste boekdrukker te Alkmaar.
In: Bibliographische Adversaria 5 (1883).
A. van Diepen, Printen, vercoopen ende coopen de
Alkmaarse boekhandel 1500-1650. (Amsterdam, 1988).
H.E. van Gelder, Geschiedenis der Latijnsche School te
Alkmaar, eerste gedeelte: De Groote School tot 1572
(Alkmaar, 1905).
J.A. Groenland, Een humanist maakt school de
onderwijsvernieuwer Joannes Murmellius (ca. 1480
1517) (Zonder plaats, 2005).
W. Nijhoff en M.E. Kronenberg, Nederlandsche
bibliographie van 1500 tot 1540. 's-Gravenhage, 1923
(deel 1) en 1940 (deel 2).
P. Valkema Blouw, Alkmaar, Johannes Haghen
Daventriensis, ca. 1518 Kempo Thessaliensis, De
gloriosa virgine Maria. In: H.D.L. Vervliet: Post-incunabula
en hun uitgevers in de lage landen. Den Haag, 1978.
- OUDALKMAAR
In de tijden van de Republiek voeren tal van oorlogsschepen genoemd naar Alkmaar over de wereldzeeën. Die
schepen begeleidden de handelsvloot en namen deel aan de nodige zeeslagen. Welke schepen waren het en in
wiens opdracht werden die marineschepen eigenlijk gebouwd, uitgerust en gefinancierd, èn waarom waren ze
vernoemd naar de stad Alkmaar?
ADMIRALITEIT VAN WEST-FRIESLAND EN HET
NOORDERKWARTIER
Anders dan wel eens gedacht wordt, waren de steden en
dus de stad Alkmaar niet de opdrachtgever noch de finan
cier voor de bouw van de marineschepen. De 'Admiraliteit
van West-Friesland en het Noorderkwartier' (1589-1795)
was daarvoor in dit deel van Holland verantwoordelijk.
De zorg voor de vloot was gedurende de Republiek in
handen gelegd van vijf admiraliteitscolleges van de drie
zeevarende provincies: drie in Holland (in Rotterdam,
Amsterdam en afwisselend in Hoorn en Enkhuizen), één
in Zeeland (in Middelburg) en één in Friesland (in Dokkum,
vanaf 1645 in Harlingen). Die colleges zorgden gezamen
lijk voor de bouw, het onderhoud en de uitrusting van
de vloot en de werving van de zeelui. Ze betaalden de
kosten daarvoor uit eigen middelen door de inning van
'convooien en licenten' (de betaling voor vrijgeleide van
koopvaardijschepen respectievelijk belasting op in- en
uitgaande goederen) en via jaarlijkse bijdragen van alle
provincies, dus ook van Groningen, Overijssel, Gelderland
en Utrecht. De marineschepen hadden als eerste taak
de bescherming van de koopvaardijschepen en pas in
tweede instantie functioneerden zij als oorlogsvloot.
In 1795 werden de admiraliteitscolleges opgeheven en
vervangen door een 'Comité tot de zaken der Marine'.
In Hoorn werd in 1589 de Admiraliteit in de Prinsenhof
(het voormalige Agnietenklooster) gevestigd.
Aanvankelijk huisde de Admiraliteit uitsluitend in Hoorn,
maar Enkhuizen maakte ook aanspraak op de vestiging
vanwege zijn haven die 'bij tijden van ijsgang en contra-
riewind' gunstiger gelegen was. Sinds 1593 verhuisde het
College van de Admiraliteit om de drie maanden bij toer
beurt van Hoorn naar Enkhuizen en vice versa (a la het
Europees Parlement...). In Enkhuizen werd het College
van de Admiraliteit ook in de Prinsenhof (het voormalige
Zuiderklooster) gehuisvest. Aan het Kerkplein in Hoorn
resteert heden ten dage nog slechts het 'Admiraliteit
spoortje', het enige overblijfsel van het Admiraliteits
gebouw van het Noorderkwartier. Het poortje dateert
uit 1607, de wapensteen bevat het wapen van de
Admiraliteit (het wapen van West-Friesland met twee
gekruiste ankers) en wordt omlijst door drie P's, die staan
voor Pugno Pro Patria: 'ik strijd voor het Vaderland'.
De namen van de schepen werden bepaald door de
heren bestuurderen van de Admiraliteitsraad en kon
den allerlei redenen hebben. Soms werden schepen
zelfs vernoemd naar de buitenhuizen van de heren van
de desbetreffende Admiraliteit. Zo heeft er een schip
bestaan van de Amsterdamse Admiraliteit, dat 'Het Huis
Tytverdryf heette, naar het buiten van de Amsterdamse
burgemeester Nicolaes Witsen in Egmond. De schepen
van de Admiraliteit van West-Friesland en het Noorder
kwartier kregen ook prozaïsche namen als "t Huys
Wapensteen met jaartal 1607 van Admiraliteitspoortje in
Hoorn (foto auteur).
OUDALKMAAR - 63