De opvang van
Belgische
vluchtelingen
door particulieren
verliep in de
eerste maanden
meestal zonder
veel problemen.
slaafde dokwerkers met hun gezinnen en twee prostituees,
eveneens met kinderen. Uiteindelijk werden er slechts vijf
vluchtelingen naar een kamp overgebracht, de rest had
het doorgangshuis al op eigen houtje verlaten.
ONDERWIJS, KLEDING EN SCHOEISEL
Een punt van zorg was het onderwijs aan de leerplichtige
kinderen van de Belgische vluchtelingen. Op initiatief van
arrondissementsschoolopziener A.R. van Hattum stelde
de gemeente hiervoor een ruimte in het gebouw van de
Nieuwe Doelen in de Doelenstraat beschikbaar. Vanaf half
oktober werd daar les gegeven aan een groep van onge
veer 42 kinderen door twee gevluchte Belgische onder
wijzeressen, Maria Mane en Anna Bogaerts. Het comité
zorgde voor hun salariëring. Toen een van de dames later
naar België vertrok, kon haar plaats gelukkig worden inge
nomen door een mannelijke collega, eveneens een vluch
teling. Het bleek aanvankelijk wel een probleem om de
kinderen weer te wennen aan het naar schoolgaan. Eind
oktober werd een verzoek aan de gemeentepolitie
gericht om Belgische kinderen in de leerplichtige leeftijd
die tijdens schooluren op straat werden aangetroffen naar
het schooltje in het Doelengebouw te brengen. In de
oude ambachtsschool was ook een 'magazijn' ingericht
waar de vluchtelingen kleding en schoeisel konden
krijgen. Dat gold ook voor de vluchtelingen die vanuit
Alkmaar naar andere gemeenten waren overgebracht.
BELGEN IN HUIS
De opvang van Belgische vluchtelingen bij particulieren
verliep in de eerste maanden meestal zonder veel proble
men. Men leefde met de verwachting dat de vluchtelingen
spoedig weer huiswaarts zouden keren en nam eventuele
ongemakken voor lief. Naarmate het verblijf langer duurde,
kwamen er meer problemen. De opvang werd al snel
financieel bezwaarlijk. In een dergelijke situatie konden
ergernissen snel oplopen. Vaak speelden daarbij ook
cultuurverschillen een rol.
In november 1914 kwam er bij het comité een klacht binnen
over de Belgische vluchtelinge Johanna Randolet-de Bie,
die met haar jonge dochtertje ondergebracht was bij
J. Briefjes in Bergen. Ze was op een dag teruggekeerd
naar de oude ambachtsschool, ontevreden over haar
gastgezin. Mevrouw Briefjes vond het nodig zich per brief
te rechtvaardigen. Zij was op haar beurt allesbehalve te
spreken over Johanna. 'Met de grootste liefde' hadden zij
Telegram Kuyper en Oudt uit België na
hun bezoek aan onder meer Antwerpen;
MflirnrtL 2;/;o [i.£j
in>iS(F« i=ni|*5DK»HF li(K«* «K* lï Out* BUi'ïChë MüE H B.ËZ ir. ftË4L]T£j(
ft fOKÉÉM. ËH SJflWEAtltffE# <11 ««EU «KA i«30B ,E
M TSAArtMflMH. TÉflUft «MAM» AL-ES auSTL» «LJTBEfl HUI
Het verzoek van Stevens tot terugzending van
zijn kinderen én de dienstbode, 1916. Collectie
Regionaal Archief.
ïtoabo lön, don 18,4.16.
&eac\tra 01* Vqq liter
Ik vruafi nil t bütor ÉA-Ei dat a i ny» kinharen
ark ook Ie Cp du L-eisck zoohaast jso^o-
lyk tflr*U£ naar Schelen kG*ên.
Ik bedank ui ter liAfit de heoren vun bet Tilkii ar
Gt;n:telt en de woldoQiiörs van. nyiiÈ ;:lnd.üFten voör
al die acr^uLi up nan tea tet#d in bete zo ty-
den pereoenilyk die Siarten te ütatn d uiko a
".■V; lk vragerb ny te willen beri-C-liton wylltow di-t-g
mjrtt Kir:.dran z li lier', «.enl-omen te Aaitförpon. Dan kan
leync vrouw kleine self geasi ent vaneen aan de
statie a
-ur-telyi-L dankend en hoo^. Leutpnd 1
52 - OUDALKMAAR
en haar man de vluchtelinge en haar dochtertje in huis
genomen en te eten gegeven. Ze hadden Johanna
weliswaar niet in huis genomen om een meid te hebben,
maar 'wij Hollandse vrouwen die zelf gaarne
werken, zien dat ook graag van anderen'.
Maar het ergste vond mevrouw Briefjes de
schade die was ontstaan aan het matras
waar Johanna samen met haar dochter
tje op had geslapen. Het kleine kind was
nog niet zindelijk en had 'gewaterd' op
het matras. De moeder had erover
gezwegen. Het matras was 'bedorven'
en mevrouw Briefjes, die in de zomer
pensiongasten had, vreesde nu het
matras niet meer te kunnen gebruiken.
Johanna had niet eens spijt betuigd,
Zonder het 'minste woord van erken
telijkheid of dank, bijna zonder groeten'
waren moeder en dochter naar Alkmaa
vertrokken. Mevrouw Briefjes verklaarde dat
zij en haar man 'zeer met het lot van de arme
Belgen' waren begaan. 'Maar' vervolgde ze,
'als men zooiets thuis krijgt verandert men
wel eens van gedachte'.
Klachten over luiheid en ondankbaarheid
kwamen wel meer voor. Financiële proble
men en klachten over het gedrag kwamen
vaak samen. Midden augustus 1915 kreeg het comité
bericht van de pastoor van Oudorp dat het gezin Geeraerts,
indertijd vanuit Alkmaar in Oudorp ondergebracht, niet
langer gehuisvest en ondersteund kon worden. Het werd
te duur en het parochiebestuur, dat tot dusver 'edel
moedig' had bijgedragen, verlangde zeer dat het gezin,
'waarvan de meisjes door hier ongewone lichtzinnigheid,
aanstoot geven' uit Oudorp zou vertrekken.
Ook als de verhoudingen goed waren, en dit was bij de
meeste vluchtelingen en hun gastgezinnen het geval, werd
het naarmate de tijd vorderde financieel steeds moeilijker
om de vluchtelingen onderdak te bieden. J. Zandbergen
aan de Laat in Alkmaar, die al sinds oktober 1914 een
Belgische jongen in huis had, wachtte lang voordat hij
ging klagen. Pas anderhalf jaar later, ergens in de loop van
1916, verzocht hij om financiële hulp bij de opvang van het
kind:
Het portret van Benjamin
Kuyper op het aan hem
verstrekte visum. Waarschijnlijk
is de foto speciaal voor de
gelegenheid gemaakt. Collectie
Regionaal Archief.
"Met deze richt ik mij tot u met het verzoek iets te willen
doen voor Louis Aerts, 12 jaar, die ik nu anderhalf jaar te
mijnen laste heb gehad en alles voor hem heb gezorgd
en gevoed, maar om reden het drukkend is in
mijn zaken wegens de tijdsomstandigheden
en ik zelf een gezin heb, word het mij moei
lijk zulks langer vol te houden en hij wil
niet graag veranderen. Zoo doende richt
ik mij tot u in de eerste plaats om
kleeren; als een pakje schoenen, pet,
kousen, wand hij is zoo van alles weer
noodig en zoude ik gaarne eenige ver
goeding willen.
De mensen die kinderen in huis had
den, wilden deze graag zo lang moge
lijk houden. Toen het comité de kinde
ren van de al eerder genoemde Juliaan
J.E. Stevens uit Mechelen in 1916 wilde
terugsturen, nadat een van de gastgezinnen
le financiële last te zwaar begon te worden,
wilden de meeste andere gastgezinnen niet
meewerken. Men vroeg zich af of de kinde
ren het in Mechelen wel goed zouden
hebben. Ook de kinderen zouden niet
terug willen. Bij een van de weigerachtige
opvangouders waren de motieven wellicht
niet helemaal zuiver: volgens een informant
was ze nu bij de familie als dienstmeisje werkzaam.
Het comité gaf Stevens, die te kennen had gegeven 'al
mijn kinderen en ook de meid, Maria Op de Beeck
zoohaast mogelijk' terug in Mechelen wilde hebben, in
overweging de kinderen toch langer in Nederland te laten
blijven Uiteindelijk bleven in ieder geval twee van de kin
deren de hele verdere oorlog in Nederland.
TERUG NAAR BELGIË OF DOOR NAAR ENGELAND
Op 17 oktober 1914 berichtte de Commissaris van de
Koningin aan de burgemeesters van de Noord-Hollandse
gemeenten dat het Duitse opperbevel de terugkeer van
vluchtelingen toestond en dat de minister van Binnen
landse Zaken het ogenblik gekomen achtte om die terug
keer te bevorderen. De regering beloofde voor de terug
reis te zorgen. Enkele dagen eerder was een circulaire
ontvangen van de stad Antwerpen met bericht dat de
vluchtelingen veilig konden terugkeren.
OUDALKMAAR - 53