kwam enkel doordat hij zich wist te beroepen op
de anti-Franse generaal Cornelis Kraijenhoff. Deze
was aangesteld tot gouverneur van het intussen
al provisionele Amsterdam. Een Westfriese boer
was Kraijenhoff om hulp komen vragen tegen de
Helderse troepen. Deze zag hiervoor geen moge
lijkheid en zou hebben geopperd dat men zich voor
een aanvoerder maar bij Geldolph de Lange moest
melden, een opmerking die de laatste zich hartelijk
liet welgevallen.
Van de Graaff ontnam hem evengoed zijn com
mando en verbood hem tevergeefs contact te
hebben met plattelanders. Geldolph riep zich uit
tot 'commandant van de ontstane krijgsmacht' en
vertrok weer met een vriend naar een rits dorpen,
ditmaal helemaal tot in Medemblik. In opmerke
lijk koud herfstweer stoomde hij er binnen enkele
dagen de bewoners klaar voor een confrontatie met
de Franse troepen, waarop sommige dorpelingen
seinvuren ontstaken. Voor zover de Fransen zich
nog altijd niet geprovoceerd voelden, was dat nu
voor elkaar. Geldolph zou zich later over zijn positie
in deze dagen opmerkelijk zelfverzekerd uitlaten.
Bij een aanval was zijn met hooivorken gewapende
burgerleger door de Franse troepen zonder enige
twijfel in de pan gehakt. Ironisch genoeg berichtte
Verschuir juist dat het Geldolph de Lange niet in het
minst lukte een aanval voor te bereiden en dat deze
door hem 'zoo onder handen [was] genomen, dat hij
van vrees verbleekte'.
De waarheid bleek in het midden te liggen. Op het
nippertje bleef een confrontatie met de Fransen
uit; Verschuir vond het toch veilig genoeg om de
proclamatie af te kondigen, want hij had het bericht
gekregen dat, op Den Helder na, het hele depar
tement verlaten was door de Franse regimenten
en men er overal het Algemeen Bestuur erkende.
Geldolph ontving het nieuws in het holst van de
nacht per expresse in Het Zand. Zijn vrouw schreef
dat alles in Alkmaar rustig en 'Oranje boven' was en
dat zijn vrienden om zijn terugkomst vroegen.
Volgens Verschuir bleef de sfeer in de stad nochtans
macaber. Dronken boeren liepen nog dagen met hun
geïmproviseerde wapens rond en de autoriteiten
konden ongeregeldheden niet voorkomen. Deze
'ongebonden' omstandigheden trof Geldolph aan
toen hij zich 's ochtends weer binnen de stadsmuren
vertoonde. Terstond werd de oproerkraaier gearres
teerd. Het proces-verbaal meldde dat hij ingezete
nen had opgezet tegen de autoriteiten. Hij had dit in
het 'kleine koffijhuis' aan de Nieuwe Sloot gedaan,
waar hij zich vaak bevond, en vooral daar waar aan
de militaire verdediging werd gewerkt. Zijn doel zou
zijn geweest de 'executie der wetten en reglementen
te doen ophouden', 'ongehoorzaamheid tegen com
mandanten te stimuleren' en hiermee 'de publieke
veiligheid in gevaar te brengen'.
Zelf zag hij een ander motief voor zijn aanhouding:
"Zoo danig woest is de haat en partijzucht en
de vrees voor ontmaskering der Franschgezinde
bewindsmannen." Puur omdat ze de scepter in hun
hand wilden blijven houden, hadden Verschuir en
zijn aanhang zich aan de Franse wetten vastgehou
den. Hoe ongenuanceerd ook, misschien had hij een
punt. Getuigen in zijn proces werden niet over zijn
opruiing tegen de Fransen gehoord, maar slechts
over zijn brutale houding ten opzichte van zijn
meerderen.
In andere Noord-Hollandse gemeenten vonden nau
welijks arrestaties plaats van volksmenners die zich
opruiend tegen de Fransen hadden uitgesproken.
Sterker nog, personen die radicaler waren geweest
dan Geldolph werden benoemd als provisionele be
stuurders. Onder luid gejuich van de dorpsbevolking
kregen enkele van deze oproerkraaiers zelfs officieel
wapens tot hun beschikking. De Alkmaarse autori
teiten beweerden daarentegen een vrijbrief van het
Algemeen Bestuur te hebben om op te treden naar
eigen inzicht. Terwijl Geldolph monddood achter slot
en grendel zat, verklaarde Van Foreest 'het hoogst
gevoel van vreugde en vergenoegen' te hebben om
te vernemen dat de erfprins was gearriveerd en
werd Verschuir verzocht provisioneel aan te blijven,
met de complimenten van Den Haag.
GELDOLPHS BOEK VOOR ORANJE
Pas na zestien dagen arrest werd hij officieel ver
hoord, waarna het nog een week zou duren voordat
hij werd vrijgelaten. Niemand had hem in staat van
beschuldiging gesteld, zodat de rechtbank niet wist
dat hij vast zat. De formele reden was dat hij niet bij
zinnen was, wat een gesprek onmogelijk maakte.
Zijn karige cel en intimiderende behandeling waren
traumatische ervaringen voor hem. In het sinistere
tuchthuis aan de Gasthuisstraat mocht hij zijn kinde
ren niet zien en kon zijn hoogzwangere vrouw hem
76
nauwelijks bezoeken. Het moet voor hem een hard
gelag zijn geweest dat hij de vrijheid niet kon vieren,
terwijl het ene na het andere verheugende bericht
binnenkwam over geallieerde overwinningen en de
totstandkoming van het vrije vaderland.
Terwijl de prins van Oranje als 'Soeverein vorst der
Vereenigde Nederlanden' ingehuldigd werd, vernam
Geldolph hoe Verschuir met zijn medestanders in
Alkmaar de baas bleef. De Alkmaarse elite had voor
Geldolph als zijn vijand letterlijk en figuurlijk de
plaats ingenomen van de Fransen. Zijn familieleden
stuurden nederige maar noodzakelijke verzoeken
aan de prins tot zijn vrijlating. Toen het stadsbestuur
bemerkte dat een schoonzus er zelfs persoonlijk
voor naar het gerechtshof in Den Haag reisde, werd
ze ingehaald om haar te overreden terug te keren,
of in elk geval de inhoud van haar boodschap te
nuanceren. Ze gaf niet toe en bereikte wat ze wilde:
Geldolph werd dan toch verhoord. Johanna verzocht
ook om een onpartijdige rechter in plaats van
Johannes Schouten, die beweerde dat de 'zinne
loosheid' van haar man niet ophield. Volgens haar
beaamden meer dan tien gerespecteerde bezoekers
dat Geldolph zich daarentegen zeer sociaal opstelde.
Het was niet meer dan menselijk dat hij op Schouten
soms driftig reageerde: "[D]ie man is genoeg be
kend, daar hij zijn gevangene met de tang van den
haard of met een boek aanvalt, wanneer hij meent
macht te hebben hem te mishandelen." Dat het zijn
vrijpostige inborst niet verkleinde, getuigde de
saillante inhoud van een persoonlijke brief van
Geldolph aan de vorst. Naast zijn verzoek om
gerechtigheid, maakte hij van de gelegenheid
gebruik om te vragen om een officiersplaats in
het nieuwe leger en om de nationale garde 25
uitrustingen aan te bieden, tegen betaling.
Op 24 december werd de volksmenner dan toch
eindelijk vrijgelaten. Hij verwachtte met loon en
lof te worden verwelkomd, maar werd met nadruk
gesommeerd zijn gedrag voortaan te temperen. Hij
trok zich nergens wat van aan en reisde naar Den
Haag met een aan Oranje geschreven verzoek om
een militaire baan alsmede een uitgebreide uitleg
over hoe 'slap' Verschuirs werkwijze was geweest.
De soeverein vernam ervan en nam zijn verzoek
positief op. Hij waardeerde het aanbod van de
uitrustingen zelfs en verzorgde een officiersplaats
voor hem. Er moest echter aan één ding worden
voldaan: het Departement van Oorlog had een
bewijs van goed gedrag nodig, ondertekend door de
burgemeester van Alkmaar. Geldolphs persoonlijke
verzoek hiervoor bij Van Foreest escaleerde in die
mate dat het in plaats van een aanbeveling uitliep op
een boete van 25 gulden.
Toch leek het er op dat Geldolph uiteindelijk zijn
gram zou halen. Op 30 maart 1814 besloot de
rechtbank dat er geen aanleiding was om de zaak
waarvoor hij in gevangenschap had gezeten te
vervolgen. Zijn eigen woorden waren dat hij was
vrijgesproken van 'alle hem aangetijgde misdaden'.
Als in een overwinningsroes plaatste hij een stuk in
de Alkmaarsche Courant, waarin hij zijn vrienden en
vriendinnen bedankte voor hun steun en gal spuwde
over zijn vervolgers. De laatsten daagde hij uit hun
beschuldigingen te bewijzen. Het was slechts een
voorbode van een veel grootser offensief, want hij
zette zich aan het schrijven van zijn lijvig boek
Memorie van defensie.
In 334 pagina's, in feite één lange brief aan de soe
verein, beschreef hij zijn inzet voor Oranje tijdens de
revolutie en de ontberingen die hij hiervoor onder
ging. Tegenstanders gaf hij er van langs. Het laat zich
Gijsbert Fontein Verschuir,
Collectie Regionaal Archief Alkmaar
77