Vis- en groenmarkt te Alkmaarhet vijfde huis rechts zou Geldolphs huis geweest zijn. Prent van J. Punt naar C. Pronk uit 1746. Collectie Regionaal Archief Alkmaar schap. Zijn sociale netwerk verspreidde zich tot in de verre omtrek, van boeren en schippers tot adellijke orangisten. De Franse prefect Antoine de Celles droeg Verschuir daarom op de 'bandeloze' afslager goed in de gaten te houden. En terecht, zoals zou blijken. GELDOPHS ORANJEREVOLUTIE Na Napoleons nederlaag bij Leipzig kwam het op 16 november 1813 in Alkmaar tot een paniekerige exodus van Franse militairen, ambtenaren en hun families. Hierdoor ontstond een dilemma voor de stedelijke elite: hoe stelling te nemen? Kwamen de in aantocht zijnde geallieerden de stad bevrij den of haar op hun beurt domineren? Vanuit Den Haag verscheen berichtgeving over de terugkomst van de jonge verbannen Oranjeprins Willem, maar niets concreets hierover. En wat als de Fransen terugkwamen? In veel plaatsen zong de uitgelaten burgerij al luidkeels het 'Oranje boven'. In Alkmaar was het zo ver nog niet gekomen, maar diplomatieke omgang met het volk was geboden. Op verschillende plekken in de stad gingen burgers de straat op en klonk geroep om de prins van Oranje, maar na een vermaning van burgemeester Nanning van Foreest van Petten bleef het vooralsnog rustig. Toen de dag erna op de markt enkele blije Langedijker schippers vertelden over de geslaagde revolte in Amsterdam, kwamen toch de oranje linten tevoorschijn. Van Foreest stelde een verbod in en droeg de stadsgarde op extra te patrouilleren, maar door de drastische bezuinigingen had deze nauwelijks agenten en wa pentuig voorhanden. Geldolph meldde zich bij Verschuir en vroeg of hij het handhaven van de orde in de stad mocht leiden. Volgens Geldolphs memoires antwoordde de onder prefect dat hij, Geldolph, de enige was die daartoe in staat was en liet hij met 'een bevende handdruk' alles aan zijn zorgen over. Geldolph zou dit 'alles' een wel zeer eigen interpretatie geven. Hij rekruteerde enkele vrienden en vormde een burgergroep. In de veronderstelling weer met Verschuir op één lijn te zitten, liep hij met zijn patrouille hem die avond te gen het lijf bij de accijnstoren, waar de onderprefect in gezelschap was van Van de Graaff. Verschuir liet zich onverwacht negatief uit over de oranje kleding van het volk en beval een politiecommissaris uit de patrouille zich te laten gelden bij een kledingverko- per. Geldolph trok zijn conclusie: "Nu toch gingen mij de oogen open, en ik zag in dit driemanschap niets 74 dan volstrekte tegenstrevers der omwenteling." Het bestuur zette de volgende dag zijn veiligheids beleid kracht bij en verbood nu ook prinsenvlag gen. Doch de geest was bij het stadsvolk al uit de fles. Geldolph stak zich in zijn uniform en bezocht Verschuir en Van de Graaff om hen te overreden de Fransen de rug toe te keren. Deze legden hem uit dat er geen middelen waren om een vergelding door een Franse troepenmacht te weerstaan. Immers, twee honderd keizerlijke militairen die naar Den Helder op weg waren deden juist op dat moment Alkmaar aan als pleisterplaats. Veel andere keizerlijke soldaten waren inmiddels gedeserteerd en maakten vanuit het Bergse Bos met plunderingen de omgeving onveilig. Geldolph vond de voorzichtige houding van Verschuir en Van de Graaff echter onzinnig. Hij bestempelde hen als "verraderlijk, laf en op niets anders dan alleen op zelfbehoud bedagt". Verschuir zou een paar dagen later het dragen van oranje kleding gaan toestaan, maar Geldolph kon daar niet op wachten. Hij vond dat de Fransen genoeg terreur hadden gezaaid en pleitte bij zijn gardecollega's om ten strijde te trekken. Met enkele medestanders sloot hij op 21 november een 'acte van verbintenis', die inhield dat ze bij een 'eerste alarm' zelfstandig naar de wapens zouden grijpen. Hierop ontnam Van de Graaff hem zijn kapiteinsrang. Dat hij werd gede gradeerd zag hij niettemin als iets positiefs: hij zou zijn gram wel halen wanneer er weer een krijgsraad in de stad aanwezig was en: als niemand hem hoefde te erkennen als officier, dan gold dat voor hem even zo in omgekeerde richting. Een dag later kreeg hij enkele Haagse kranten in handen met zeer verblijdend nieuws. Gijsbert van Hogendorp had met enkele Haagse notabelen besloten niet meer de kastanjes uit het vuur te halen voor de paniekerige Fransen. Als 'Algemeen Bestuur' hadden ze hun inmiddels beroemd geworden onafhankelijkheidsproclamatie gepubliceerd, waarin ze zichzelf namens de prins van Oranje uitriepen tot voorlopige staatsbestuurders voor de tijd dat de vorst nog niet naar de Nederlanden was terugge keerd. Geldolph besloot Verschuir nog één kans te gunnen en anders de omwenteling in Alkmaar zelf te bewerkstelligen. Van Hogendorp had niet voor niks alle Nederlanders ontslagen van hun eed van trouw aan Napoleon! Geldolph zei tegen Verschuir dat hij wist van de gebeurtenissen in Den Haag en eiste openbaarheid. De onderprefect zei hier niets van te weten, waarmee hij in Geldolphs ogen Alkmaar bewust 'aan het zwaard der vervolgers' bloot stelde. Verschuir loog echter niet; pas de volgende dag kreeg hij post van het Algemeen Bestuur. Tegelijk kreeg hij het plausibele maar onware bericht dat er Franse troepen uit Den Helder op weg waren om voedsel en geld te vorderen. Dit leidde weer tot grote angst bij het stadsbestuur. Geldolph vernam intussen dat in Oudkarspel al een provisioneel prinsgezind bestuur was aangesteld, wat het startsein was om daadwerkelijk het heft in eigen hand te nemen. Met vier aanhangers onder nam hij een succesvolle reis langs de nabije dorpen en propageerde er de revolutie. Hierbij overtuigde hij de bevolking dat Den Helder geen militair gevaar vormde en bood hij zichzelf aan als aanvoerder te gen de Fransen. Meerdere gemeenschappen luidden hun klokken. Twee dagen later op 26 november 1813 verzamelde zich in Alkmaar een honderdtal boeren bij hem. Tegelijk arriveerde een groep schippers in de Langestraat rond het huis van Verschuir. Het ging er zo dreigend aan toe dat de onderprefect zijn gezin moest laten evacueren. Daarna, op weg naar de waag, stuitte Verschuir op de hoek van de Langestraat en de Houttil weer op de vissers, die hem dwongen te verklaren dat hij voor Oranje was. Hierop plantten de opstandelingen hun vlaggen op allerlei gebouwen. Terwijl gardisten alle zeilen bijzetten om de meute te kalmeren en Geldolph naar eigen zeggen her en der meningsverschillen bijlegde, beklom de schippersknecht Hannes Douwes buitenom de waagtoren en zwaaide er bovenop met de prinsenvlag de Franse tijd in Alkmaar uit. Wappe rende vlaggen of niet, rond de stad zwierven overal Franse soldaten, en Verschuir stond niet achter zijn afgedwongen verklaring. Daarom plande Geldolph een volgende provocatie. In een laatste, vruchteloze poging hem te stoppen bood het bewind hem een goed lonende betrekking aan. Desalniettemin liet hij een door hemzelf opgestelde proclamatie circuleren. Het bleek een niet mis te verstane oproep om op te komen tegen de plunderende Fransen: "Ieder wapend zich zoo hij het zal goedvinden, het is goe dertieren welke, met hooivorken, graven, stokken en zoodanige wapenen zijn toerijkende genoeg om [hen] te verpletten." Dit viel bij de gezagdragers in wel zéér slechte aarde. Dat hij niet werd gearresteerd, 75

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2017 | | pagina 11