De voor het stadhuis staande vrijheidsboom wordt omgehaald op 3 oktober 1799. Engelsen marcheren de Langestraat in en in de toren van de Grote Kerk hangt de oranje vlag. Prent van A. Stroo, 1804. Collectie Regionaal Archief Alkmaar Staatkundig leefde Geldolph in een onzekere tijd. Pa triotten en prinsgezinden waren met elkaar in strijd. Zo vond er in 1787 een Pruisische interventie plaats die de Oranje-stadhouder Willem V weer in het zadel zette. Het is de vraag in hoeverre een veertienjarige Alkmaarse jongen dit soort zaken meekreeg, maar deze en latere politieke gebeurtenissen moeten in druk op hem hebben gemaakt. Zeker toen vlak voor zijn tweeëntwintigste verjaardag Franse troepen de bevroren grote rivieren over trokken en daardoor een einde maakten aan het functioneren van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, iets wat toen veel patriottische burgers in een euforische stemming bracht. Jarenlang was Geldolph hoopvol geweest over het verloop van de Franse Revolutie, zodat hij nu feest kon vieren. Tijdens de Bataafse Revolutie was hij nog fel gekant tegen het ancien régime, maar dat veranderde naar mate de invloed van Napoleon in de Nederlanden groter werd. Geldolph was geen makkelijke man, niet voor ande ren en niet voor zichzelf. Zonder zich te bekomme ren over eventuele gevolgen, flapte hij eruit wat hij vond. Hij hemelde zichzelf graag op in het openbaar en werd kwaad als respect uitbleef. Als collega's of familieleden hem teleurstelden, plaatste hij een 'schandadvertentie' in de Alkmaarsche Courant. Van zijn extreme politieke uitingen was voordat hij bij de visbanken werkte echter nog geen sprake. Voorals nog was hij adjudant-majoor bij de gewapende bur germacht en voelde zich jarenlang verantwoordelijk voor de rust en veiligheid in het Bataafse Alkmaar. In verband met een korte Brits-Russische bezetting van de stad tijdens de invasie in 1799 werd hij zelfs be noemd tot luitenant-adjudant van de burgermacht van het Departement van Texel (ongeveer heel het huidige Noord-Holland), en ontving een salaris dat niet onder deed voor dat van zijn familieleden. Uiteindelijk zette het nieuwe Koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon in 1806 zijn benoeming als luitenant-adjudant stop, doch met 'honorabel' ontslag. Als vazal van het grote Franse keizerrijk zou hij tot juli 1813 in dienst blijven bij de burgermacht, eerst als adjudant en vervolgens als kapitein, al was dit inmiddels geen vetpot meer. Mede omdat 72 zijn toekomstige echtgenote zwanger was, zocht hij er een vast inkomen bij. Burgemeester Gijsbert Fontein Verschuir begunstigde hem met 'den post van afslager der visch'. Deze 'maire' zou in zijn leven een belangrijke rol gaan spelen, nu nog als kruiwa gen, maar al snel als rivaal. Vooralsnog werkte hij onder Verschuir ook als schout-bij-nacht en werd hij een gewaardeerd majoor bij de stille en klapwacht (een soort nachtwacht). Dat hij niet een beroepskant als zijn broers uitkoos lag waarschijnlijk aan zijn on geschikte sociale omgangsvormen. Aan zijn intelli gentie of ontwikkeling kon het niet liggen. Getuige zijn boekhouding en briefwisselingen bezat hij een uitgebreide woordenschat en veel algemene kennis. Zijn notities verzorgde hij tot in de puntjes, alsof hij rekening hield met een toekomstige biograaf. Geldolph trouwde met de vijftien jaar jongere Johanna Neeltje van der Burgh uit Rotterdam en ging wonen in het vertrouwde huis van opa Nicolaas. Na hun eerste kind Margaretha Anna volgde al snel een tweede, Sara Geldolphia. Voor het jonge gezin zou het een harde dobber worden om het hoofd boven water te houden. Op 9 juli 1810, nog geen twee maanden na Sara's geboorte, lijfde Napoleon Holland dan toch in, met alle gevolgen van dien. Een dikke drie jaar lang moest het Nederlandse volk zijn inkomens verder zien dalen, meer belasting betalen en daarover zijn mond houden. De elite wist niets constructiefs in te brengen tegen het onvoorspel bare en geldverslindende staatsbewind, en met de ingekwartierde en hongerige Franse militairen was burgerverzet in Alkmaar levensgevaarlijk. Gelukkig behield Geldolph zijn banen bij de visafslag, maar ook hij ervoer grote problemen. In 1811 werd hij ontslagen als schout-bij-nacht, een bericht dat hem bereikte toen hij met zijn gezin rouwde om een doodgeboren dochtertje. Een jaar later werd hem zijn budget voor de wacht onthouden. Hij zou de Franse tijd typeren als 'negentien rampvolle jaren' en het bewind als 'Gallische tiranny'. Ergens tijdens deze periode veranderde zijn houding ten opzichte van zijn meerderen. Toen hij veertig was werd hij gearresteerd, naar eigen woorden slechts omdat hij raad gaf over het aflossen van de wacht. Dit laatste moet dan wel op een extreme manier zijn gebeurd want pas na twee maanden werd hij uit zijn arrest ontslagen. Paradoxaal genoeg werd hij meteen hierop voorgedragen om officier te worden bij de 'garde nationale', het landelijke burgerwachtenkorps, op initiatief van Verschuir die het inmiddels tot onderprefect van de gehate Napoleon had geschopt. Geldolphs onstuimige gedrag zette zich op de kazerne van de nationale bewapening voort met de komst van een nieuwe commandant, Frits van de Graaff, een 'vreemdeling' uit Den Bosch en via huwelijken aan Verschuir gerelateerd. Van de Graaff maakte volgens Geldolph op slinkse wijze gebruik van zijn positie om zich te laten benoemen tot kolonel. Hij toonde geen enkel respect voor Geldolph of de andere officieren. Tijdens en na diensttijd veroor zaakte dit 'zeer veele groote en kleine disputen, over onderscheidene meest niets beduidende zaken'. De verhoudingen werden nog slechter toen men in Alkmaar 'eenige in het verschiet flikkerende hoop' begon te krijgen dat de legers van Napoleon verslagen gingen worden. Er ontstond een zo grote tegenstelling tussen de twee officieren, dat ze elkaar volledig wantrouwden. Terwijl Verschuir bij Geldolph nog altijd te boek stond als een voorstander van het huis van Oranje, zag hij deze instelling door Van de Graaffs intimidatie veranderen. Geldolph droeg het hart op de tong en kende als marktman, ex-burger wacht, officier bij de nationale garde en lid van een elitaire familie brede geledingen van de gemeen- De Bierkade ten tijde van de inkwartiering van Bataafse troepen in Alkmaar. Uitsnede uit een schilderij van Ouker Rondhout 1802. Collectie Stedelijk Museum Alkmaar

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2017 | | pagina 10