I ■rWj* "BS" 1 J - .1.-. .-' STADSVERNIEUWING Toen ik negen jaar was verhuisden we naar een bovenhuis in de Schoutenstraat. Mijn kamer keek uit op de Breedstraat en mijn vader maakte stangetjes voor het bovenste raam zodat ik er niet uit kon vallen. Ze zitten er nog steeds. Hij maakte er echter vooral mooie stadsgezichten. Na een klein jaar werd dat verruild voor een woning aan de Troelstrakade. Ene Wieger Bruin, stadsarchitect, lanceerde in de jaren '60 het onzalige idee alle grachten te dempen en doorgaande verkeerswegen daarvoor in de plaats te maken. Hendrik wilde al dat moois voor de toe komst bewaren en schilderde achter elkaar Kooltuin, Zijdam, Gewelfde Stenenbrug met Waagtoren, Platte Stenenbrug met de drankwinkel van Kraakman en de visbanken, de Mient, de Oudegracht, maar ook de Troelstrakade met het PCC. Hierna gingen we wonen in de Rochdalestraat en later in de Clarissenbuurt. Je zou denken, wat een verhuizingen in korte tijd. Vader knapte alle (huur) huizen op. Wanneer dat klaar was zei moeder: "Kom we gaan weer" en zette een advertentie in de krant. En daar gingen we weer: als kind vond ik dat vrese lijk. Kees vond dat vader wel een standbeeld mocht krijgen van de dankbare huiseigenaren van Alkmaar. Kleine arbeidershuisjes waren het allemaal, zonder atelier, waar de kunstenaar grote en kleine stillevens schilderde. Hij was een bevlogen kunstenaar, die ongelukkig was wanneer het werk niet werd zoals hij het wilde. Het gebeurde dat hij 's nachts, wanneer vrouw en kinderen sliepen, in de woonkamer het werk ging overschilderen. Zo ontstonden soms wer ken met veel verflagen. Soms haalde hij alles er weer af en begon scheldend opnieuw. Soms nam hij mij mee naar zijn vriend, mijnheer Born, de beeldhouwer, die met zijn vrouw woonde op het Luttik Oudorp in een heel smal en klein huisje. Het was eigenlijk een soort winkeltje. Als je binnenkwam moest je voorzichtig over een plank naar de achterkamer lopen. Die plank lag daar van wege de ratten die onder de vloer zaten. We zaten dan in een schemerig achterkamertje waar het rook naar wierook, die mevrouw Born brandde 'voor de goede geesten', waar het bed stond in de hoek van de kamer en waar zij in een piepklein keukentje thee zette. Mijn vader en Born spraken over de toestand 18 in de wereld, de schone kunsten, Sartre; er werd luid gediscussieerd en vaak ruzie gemaakt. Ik zat er al die tijd met rode oortjes bij. Na een week of wat was het contact altijd weer hersteld en spraken ze verder of er niets was gebeurd. IN DE CLARISSENBUURT In het kleine huisje bij het hek van de Molen van Piet schilderde vader grote stukken: allerlei bloemen, o.a. zonnebloemen, pioenrozen, twee interieurs van de Grote Kerk en een groot wildstuk. Maar ook kleinere stukken met fruit, bloemen, vissen en beel den. Af en toe zat hij in de kamer te beeldhouwen en vlogen de splinters om je oren. Als de buurvrouw binnenkwam en zij het in ons huis eigenlijk maar een bende vond zei mijn moeder altijd dat het juist gezellig was. Ze genoot er van en hielp mijn vader vaak. Een leuk verhaal is er rond het schilderen van het grote wildstuk met een haas, een eend, een snip, een patrijs en een fazant. Mijn moeder werd er op uitgestuurd om bij poelier Van Houten op de Laat volgens afspraak elke dag iets te halen. Vader moest dat in een dag schilderen. Moeder bracht zo'n dier 19

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2017 | | pagina 11