echtpaar Maarten Daey en diens eerste vrouw
Johanna Machteld van Doorn waren afgebeeld. In
de vertelling worden de beide schilderijen uitvoerig
beschreven, met allerlei bijzonderheden over de
afgebeelde personen. Over het portret van de vrouw
laat Truitje iemand opmerken: "men zegt dat die
vrouw niet mooi is geweest; het kan wel zijn, maar
onder 't penseel van Rembrandt is zij wat beters
geworden dan een mooije vrouw; zij is 'de vrouw' in
al haar liefelijkheid."
Truitje verwerkte in haar verhaal gegevens over
de herkomst van de beide schilderijen, die ze had
gehoord van C.A. Ouwens, wiens vrouw een Daey
was. Volgens het familieverhaal hadden de schilde
rijen lange tijd in Alkmaar gehangen bij leden van
de Alkmaarse regentenfamilie Daey. In 1798 had de
familie de beide stukken verkocht voor een bedrag
van 4400 gulden. De Daey's waren niet op de hoogte
geweest van de waarde van de schilderijen en de
toenmalige koper had de familie uiteraard hierover
niet ingelicht. In de vertelling wordt de waarde
van de schilderijen, die toen in bezit waren van de
Amsterdamse familie Van Loon, geschat op meer
dan 80.000 gulden. Met vooruitziende blik wordt de
verwachting uitgesproken dat ze in de toekomst wel
eens in de handen zouden kunnen vallen van een rij
ke kapitalist zoals een Rothschild. Dat was inderdaad
wat er gebeurde, zij het tien jaar later: in 1878 ver
kocht de familie Van Loon het dubbelportret aan de
puissant rijke baron Gustave de Rothschild te Parijs.
JOHANNA MACHTELD OF OOPJEN?
Toen de schilderijen in 1798 door de familie Daey
werden verkocht, wist niemand meer precies wie er
op waren afgebeeld. John Smith, die in 1836 in zijn
A catalogue raisonné als eerste alle schilderijen
van Rembrandt beschreef, hield het op portretten
van 'Willem Daey, a magistrate of the city of Alk
maar, when about twenty-eight years of age' en zijn
vrouw 'Madame Daey'. Laat nou de naam Willem
helemaal niet voorkomen in de familie Daey! Pieter
van Winter, een Amsterdamse kunstverzamelaar
die de schilderijen in het begin van de negentiende
eeuw bezat, beschreef het dubbelportret geheel
fictief als de portretten van een graaf en gravin van
Egmond. Later in de negentiende eeuw zag men in
de portretten Maarten Daey en zijn eerste vrouw
Johanna Machteld van Doorn. Als zodanig werden ze
ook door Truitje in 1867 beschreven.
De hedendaagse toeschrijving aan het echtpaar
Soolmans/Coppit dateert van 1956 en is te danken
aan een onderzoek van de Amsterdamse stads
archivaris mevrouw I.H. van Eeghen, indertijd
gepubliceerd in het tijdschrift Amstelodamum.
De overlevering klopte niet volgens mevrouw Van
Eeghen. Maarten Daey en zijn eerste vrouw waren
in 1634 in Brazilië, het jaar waarin het dubbel
portret werd gemaakt. Dit jaartal staat vermeld op
het mansportret. Ook Truitje Bosboom-Toussaint
noemde dit in haar vertelling, maar zij nam aan dat
er een fout gemaakt was of dat het jaartal later aan
het schilderij was toegevoegd.
Mevrouw Van Eeghen ontdekte vervolgens in de
inventaris van de nalatenschap van Maarten Daey uit
1659 een vermelding van een ander dubbelportret,
dat van het echtpaar Soolmans/Coppit. Het hing
in het hoge zeventiende-eeuwse voorhuis, reden
voor Van Eeghen om te vermoeden dat dit het door
Rembrandt vervaardigde dubbelportret was. Alleen
op die plek was er ruimte voor deze twee zeer grote
schilderijen!
Sinds het onderzoek van Van Eeghen neemt
iedereen aan dat Rembrandt inderdaad Marten en
Oopjen heeft geschilderd. Mevrouw Van Eeghen
sprak in haar artikel consequent over Oopjen. In
een in rond 1900 door J. Polvliet vervaardigde
genealogie van de familie Daey wordt de naam als
Opina gespeld, maar dat was volgens Van Eeghen
deftigdoenerij uit de negentiende eeuw. Maar hier
kunnen we mevrouw Van Eeghen toch niet volgen:
in een in 1666 in Alkmaar opgemaakt testament,
waarover straks meer, wordt ze al Opina genoemd,
al ondertekende ze als Oopien.
Ondertekening door Oopjen (Oopien) van het testament,
1666
58