Monogram op een grafzerk in het koor van de Grote of Sint Laurenskerk in Alkmaar, 2012 de huismerk bestaat niet echt. Het was een prachtig idee, maar Dudok van Heel heeft dat samengestelde monogram zelf nooit gezien. Laten we dus het mo nogram maar loskoppelen van de schilder. GEEN HUISMERK VAN DE SCHILDER MAAR De schilder heeft misschien toch wel een persoonlijk bericht op het paneel achtergelaten. De heer C.J. de Bruyn Kops schreef in 1975 in het Bulletin van het Rijksmuseum over dit schilderij: "Ofschoon wij de schilder alleen met de genoemde noodnaam kunnen aanduiden, beschikken wij waarschijnlijk wel over zijn beeltenis, een bijzonderheid, waaraan men tot nog toe schijnt te zijn voorbijgegaan." Mijn nieuws gierigheid was onmiddellijk gewekt. Inderdaad zijn er twee figuren die de toeschouwer recht aankijken. Dat is in het eerste tafereel Christus, maar in het der de tafereel kijkt ook een man het beeld uit. Tussen het groepje mensen op de voorgrond moet deze persoon haast herkenbaar geweest zijn. Zijn gelaats trekken zijn opvallend en hij is ook anders gekleed. Hij draagt geen hoofddeksel zoals de meeste andere figuren in de afbeelding. Deze man lijkt eigenlijk niet in de groep thuis te horen. Het uitdelen van de kleding lijkt hem niet te interesseren. Hij trekt de aandacht van de kijker en lijkt ons iets te willen zeggen. Als je zijn hoofd eruit zou kunnen knippen heb je een pasfoto in de hand. Wanneer een schilder een zelfportret schildert heeft hij een spiegel nodig om zichzelf te kunnen bekij ken. Zo schilderde bijvoorbeeld Jacob Cornelisz. van Oostsanen zichzelf. Het zijn dezelfde starre blikken die tijdens het schilderen gespannen in een spiegel turen naar hun eigen beeld. Heeft 'De Meester van Alkmaar' een zelfportret achtergelaten? Het is heel verleidelijk om dat aan te nemen. In het RAA wordt jammer genoeg geen afbeelding van Buys bewaard. We weten dus zeker dat Cornelis Buys in Alkmaar woonde, aan de Langestraat. Hij was een 'fraaij en Detail van het derde tafereel: wie is de man in het groen zonder hoofddeksel? 40 voortreffelijk' schilder. Hij verrichtte diverse artis tieke schilderwerkzaamheden in de Grote Kerk in Alkmaar. Van de familie Corff kreeg hij zelfs een op dracht om De Kerstnacht te schilderen voor de Grote Kerk in Den Haag. Hoewel nergens duidelijk vermeld staat dat Cornelis Buys de opdracht kreeg voor het schilderen van De Zeven Werken van Barmhartigheid of daarvoor werd uitbetaald, lijkt het voor de hand te liggen dat het deze Alkmaarse schilder was die in 1504 het paneel afleverde. Er is geen reden om aan te nemen dat deze voortreffelijke meesterschilder uit de stad door de gasthuismeesters gepasseerd zou worden. Mogelijk is de schilder Cornelis Buys, maar het monogram is niet te herleiden tot de naam van de schilder. Zelfportret van Jacob Cornelisz. van Oostsanen DE OPDRACHTGEVER(S) De zorg voor armen, zieken en reizigers zonder verblijfplaats viel in 1504 onder de verantwoorde lijkheid van de gasthuismeesters van het Heilige Geestgasthuis. De afbeeldingen op het paneel met de werken van barmhartigheid sluiten wat betreft de inhoud naadloos aan bij de taak van deze regenten. Over het algemeen wordt dan ook aangenomen dat deze gasthuismeesters de opdrachtgevers waren. Wat weten we eigenlijk van deze bestuurders? Er zijn enkele aantekeningen en afrekeningen van het Heilige Geestgasthuis, geschreven tussen 1493 en 1506, aan ons overgeleverd door achttiende- eeuwse afschriften van notaris Jan Croll. Helaas wordt in geen van deze bronnen rond het jaar 1504 melding gemaakt van een opdracht of een plaatsing en betaling van De Zeven Werken van Barmhartig heid. Wel noemt Croll de namen van vier gasthuis meesters uit deze tijd, te weten Dirck Jansz., Pieter Willemsz., Allert Roesen en Rembrant Claesz.. Ook Jurjen Vis gaat er van uit dat gasthuismeesters de opdracht gaven. In zijn boek 650jaar ziekenzorg in Alkmaar 1341-1991 beschrijft hij op de pagina's 43-50 het schilderij vanuit het oogpunt van de ziekenzorg op onnavolgbare wijze. Volgens hem zijn de weldoeners die gekleed zijn in lange mantels met bontkragen, academisch gevormde artsen. Naar de mode van die tijd droegen zij ter onderscheiding een lange mantel met bontkraag. Vis schrijft dat Jacob Dirckz. in ieder geval gasthuismeester was van 1502 1504. De geschiedenis van het Heilige Geestgasthuis bracht mij op nieuwe ideeën. De kerkmeesters van Alkmaar dienden in 1386 bij de bisschop van Utrecht een verzoek in voor het stichten van een permanente instelling voor armen, zieken en reizigers. Het ver zoek werd door de bisschop ingewilligd en nadien werd aan de rand van de stad het Heilige Geest gasthuis gebouwd. In de brief van bisschop Floris van Wevelinckhoven werden de regenten van het gasthuis (benoemd door de kerkmeesters) aange duid met 'Provisoribus novi hospitalis in Alkmaria aan de Houttille'. Als we het monogram in het eerste tafereel nog eens goed bekijken dan zijn daarop de letters A en P tegen elkaar aan te herkennen. Het lijkt zeer waarschijnlijk dat de Alkmaarders geweten hebben wie of wat er met de initialen 'AP' werd(en) bedoeld. Ligt het niet voor de hand dat de letters AP op het schildje van het stadswapen naar de gasthuismees ters van het Heilige Geestgasthuis verwijzen, de Alkmaarse Provisores, de voogden, regenten van Alkmaar? Zij voerden de werken van barmhartigheid uit en voor hen was het van groot belang dat zij op het paneel geportretteerd zouden worden. Het monogram was een belangrijke onderstreping van hun status. De leeuw die het 'vaentgen' tussen zijn poten geklemd hield, symboliseerde macht, kracht, waakzaamheid en bescherming. Het is toch ondenk baar dat een schilder, een ambachtsman, in 1504 op deze plaats zijn handtekening kon zetten? Het is mijn stellige overtuiging dat de letters AP op het schildje 41

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2016 | | pagina 8