ft
Simon Eikelenberg
Geertje van Erp Taalman
Kip-Nieuwenkamp
Caesar Boëtius van Everdingen
Eikelenberg begon zijn loopbaan als borstelmaker en werkte
ruim dertig jaar als 'stadsbaas' bij de Alkmaarse gemeente
werken. Hij was geschiedschrijver van de regio Alkmaar,
met name Noord-Kennemerland en West-Friesland. Al op
15-jarige leeftijd publiceerde hij zijn Kronykje d'Alkmaar,
twee jaar later gevolgd door zijn Aantekeningen over
schilderkunst. Voor de geschiedenis van het klooster van
Egmond is van belang zijn vertaling (uit het Latijn) in 1732
van de Abtenkroniek. De belangrijkste bijdrage van
Eikelenberg aan de geschiedschrijving betreft zijn boek
'Alkmaar en zyne Geschiedenissen', dat in 1739 postuum
werd uitgegeven en in 1747 met aanvullingen van Gysbert
Boomkamp werd herdrukt. Met zijn onderzoek en
geschriften was Eikelenberg dus van groot belang voor het
beeld van het vroeg 18de-eeuwse Alkmaar en omgeving.
Ze studeerde rechten en werd advocaat en later rechter. Omdat
het GerechtshofAmsterdam destijds geen vrouwen aannam
werd ze vicepresident van de arrondissementsrechtbank te
Amsterdam. Ze maakte met veel discipline en energie carrière
in een tijd dat fulltime werkende moeders een uitzondering
waren. Daarnaast vervulde ze een aantal nevenfuncties. Zo was
ze gemeenteraadslid in Alkmaar, plv. voorzitter van het
Medisch Tuchtcollege, rechter in het Benelux Gerechtshofen
plv. voorzitter van het Hofvan Discipline. Ze werd door de
Hoge Raad, de hoogste rechterlijke instantie van Nederland,
gevraagd 'raadsheer' te worden in die raad. Uiteindelijk is ze
vicepresident van de Hoge Raad geworden en kan daardoor
beschouwd worden als een van de topvrouwen van Nederland.
Caesar trad in 1642 toe tot het Lucasgilde van de schilders in Alkmaar. Toen had hij zijn eerste
schutterstuk al gemaakt namelijk van de Oude Schutterij. Kennelijk viel dat in goede smaak bij
Jacob van Campen, want die bezorgde hem de opdracht voor het beschilderen van de luiken voor
het orgelfront in de Grote Kerk te Alkmaar, dat door Van Campen was ontworpen. Tussen 1646 en
1658 woonde en werkte hij in Haarlem. In die tijd werkte hij ook mee aan de decoratie van de
Oranjezaal van Huis ten Bosch in Den Haag. Hier werden de heldendaden van Frederik Hendrik
door hem geschilderd. Terug in Alkmaar schilderde hij nog veel portretten zoals van Wollebrand
de Jongh die verderop besproken wordt, maar ook weer schutterstukken, bijvoorbeeld van de
Jonge Schutterij in 1659.
Als zijn beste werk wordt het moralistische historiestuk beschouwd, dat hij in 1662 voor de
Prinsenzaal in het stadhuis maakte. Met als titel Lycurgus toont de gevolgen van opvoeding is het
ontleend aan de Moralia van de Griekse schrijver Plutarchus. De Spartaanse wetgever Lycurgus
had twee honden op verschillende manieren opgevoed, de een als goed afgerichte jachthond, de
ander als ongedisciplineerde gulzigaard. De gevolgen van deze opvoeding maakte Lycurgus
aanschouwelijk door beide honden hetzelfde voor te zetten: een haas en een pot eten. De
jachthond ging meteen achter de haas aan, terwijl de gulzige hond direct begon te eten. Het
schilderij hangt nu in het Stedelijk Museum.
Alkmaar 1663 - Alkmaar 1738
Heerlen 1936
24 Oud Alkmaar dec. 2015
Alkmaar ca. 1617 - Alkmaar 1678