Geertruida Bosboom-Toussaint Caspar Josefus Martinus Bottemanne Cornelis Willem Bruinvis H *-« Anna Louisa Geertruida, kortweg Truitje Toussaint, probeerde haar eigen brood te verdienen door boeken te vertalen en kreeg al snel het advies zelf te gaan schrijven. Met De graaf van Devonshire werd ze in 1837 de eerste historische romanschrijver van Nederland. Truitje trad toe tot de Heilooër Kring en de groep rond het literaire tijdschrift De Gids. Ze schreef in een enorm tempo, elk jaar kwam wel een boek van haar uit. Zo werd ze al gauw een landelijk bekend auteur. Ze deed heel veel historisch onderzoek om een goede roman te schrijven en publiceerde in 1840 Het Huis Lauernesse, de eerste echt vaderlandse historische roman, waarin ook de opkomende hervorming in de zestiende eeuw een belang rijke rol speelt. Toen ze in 1851 trouwde, 39 jaar oud, werd haar door de stad een enorm feest met vuurwerk aangeboden, zo beroemd was ze toen al. Zij bouwde een indrukwekkend oeuvre op en werd geroemd om haar psychologisch inzicht en religieuze inleving. In later jaren ging ze ook eigentijdse romans schrijven. Vooral met haar boek Majoor Frans uit 1874 oogstte ze veel succes. In dit boek gedraagt de hoofdpersoon zich allesbehalve vrouwelijk, wat voor die tijd gewaagd was. Ondanks de negentiende- eeuwse vooroordelen over schrijfsters bevocht ze zich een hoge positie in de literaire wereld. Deze ereburgeres van Alkmaar werd als eerste vrouw in 1870 erelid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Honderd jaar na haar geboorte kreeg ze een standbeeld in Alkmaar. - Bottemanne was na zijn priesteropleiding president van het Grootseminarie van Warmond. In 1883 werd hij door paus Leo XIII tot bisschop van Haarlem benoemd en zo werd hij dus ook de katholiek geestelijk leider van Alkmaar. Hij werd de bouwpastoor van de Elisabeth en Barbarakerk in Haarlem. Hij leefde sober en gaf veel aan de armen, maar bezag de sociale ontwikkelingen van zijn tijd - zoals de opkomst van de katholieke arbeiders vereniging - met scepsis. Bottemanne bepaalde in 1889 dat de relieken van de heilige Adelbert van Egmond door het bisdom aan de abdij van Egmond afgestaan moesten worden. Ook gafhij een oorkonde uit waarin de echtheid van het relikwie van het Alkmaarse Heilig Bloedmirakel (uit 1429) werd erkend. Voor Alkmaarse katholieken betekende dat de opleving van een oude traditie. Hij was in Alkmaar onder andere apotheker, lector aan de Geneeskundige School, gemeenteraadslid, wethouder, redacteur van de Alkmaarsche Courant, geschiedschrijver en gemeentearchivaris plus directeur Stedelijk Museum (beide zonder bezoldiging). Hij schonk veel geld, boeken, prenten en documenten aan de stad om een professionele opvolging van zijn functies mogelijk te maken. Dat kon hij doen omdat hij uiterst sober leefde, want zo vermogend was hij niet. Hij schreeftientallen historische publicaties over de stad en de streek. Hij maakte ook vele tekeningen om gebouwen en situaties in de stad vast te leggen. Daarnaast was hij mede oprichter van de Ontzet-vereniging in 1861 en had hij vele bestuurlijke functies in onderwijs, zieken- en armenzorg. Hij werd vernoemd in het C.W. Bruinvishuis van de Historische Vereniging Alkmaar destijds aan de Oudegracht. Alkmaar 1812 - Den Haag 1886 •- Alkmaar 1823 - Haarlem 1903 Alkmaar 1829 - Alkmaar 1922 Oud Alkmaar dec. 2015 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2015 | | pagina 11