4$ V' -' Na 1560 zijn in het begraafregister geen verdere vermeldingen van begrafenissen bij de minderbroeders te vinden. Waarschijnlijk werd er daar niet meer begraven, al is het ook mogelijk dat de begrafenissen bij de 'broers' niet meer werden geregistreerd. Tijdens de beeldenstorm in 1566 had het klooster het zwaar te verduren. Op 1 en 2 september van dat jaar bezocht de bekende geuzenaanvoerder en heer van Bergen Hendrik van Brederode met twee zusters van Willem van Oranje Alkmaar. Hem werd door enige burgers een verzoekschrift aangeboden waarin werd gevraagd om de kerk van de minderbroeders aan de gereformeerden toe te wijzen. Dat men het oog had laten vallen op de Minderbroeders- kerk was geen toeval: dit soort kerken was vaak specifiek gebouwd voor prediking, en daarom zeer geschikt voor de protestantse eredienst. Brederode antwoordde dat hij over het verzoek niet kon beslissen, dat was aan de vorst. Meteen nadat hij en zijn gezelschap op 2 september de stad weer hadden verlaten werd door een groep boze burgers de deur van de kerk geopend en de beelden in het gebouw werden kapotgesla gen. Aan het vernielen van de beelden deden niet alleen eenvoudige handwerks lieden mee, maar ook een landmeter, een barbier, een koopman en een latere burgemeester. De monniken waren al weg gevlucht. De Alkmaarse burgemeesters Baert Symonsz en Gheert Pietersz kwamen naar de kerk tijdens de beeldenstorm, maar slaagden er niet in het volk te kalmeren. Pietersz kreeg een steen naar zijn hoofd gegooid. Iemand riep hem toe: 'borgmees- tere wat doedy hier, de luyden zijn rasende ende dul'. Baert Symonsz zag nog dat het oxaal werd vernield, voordat hij 'seer beancxst ende bevreest' de kerk had verlaten. De kerk bleef ongeveer een week in handen van de beeldenstormers. Daarna wist men de orde te herstellen. De daders waren inmiddels gevlucht. In 1568 werd door de Raad van Beroerten een onderzoek ingesteld naar de gebeurte nissen. Diverse getuigen legden een verbinding tussen de beeldenstorm en het bezoek van de heer van Brederode. Wat in ieder geval velen was opgevallen was de woede van Brederode over de woorden van de lekenbroeder Cornelis van Dueren, portier van het klooster, die 'vileynige woirden' had gesproken over de heer van Brederode, namelijk dat deze 'bynnen een maent oft ses weken noch zoude hangen aen een diefsche galge'. Eerder dat jaar zou een andere minderbroeder, Jan van Mechelen, ook al gezegd hebben dat hij hoopte dat Brederode 'een[en] stalen windt deur den hals gaen zoude'. Deze Jan van Mechelen werd daarop overgeplaatst naar het klooster in Gouda. In de verhoren lezen we verder dat rector Van Meerhoudt van de Latijnse School 'een groot tafereel van de minrebrueders, boecken ende anderssins' in veiligheid had gebracht. De gemoederen waren verhit geraakt en het leek het stadsbestuur beter om de minderbroeders zoveel mogelijk in hun klooster te laten blijven. In 1567 werd bepaald dat de monniken niet zelf meer vlees zouden inzamelen. De Alkmaarders die vlees wilden schenken aan het klooster, konden dit rechtstreeks aldaar afgeven. En in plaats van zelf te moeten omgaan voor turf, kregen de monniken in 1570 geld van het stadsbestuur om zelfturfte kopen. In 1569 en 1570 werd de schade die tijdens de troebelen was aangericht in het klooster zoveel als mogelijk hersteld. In 1571 rezen er moeilijkheden in Alkmaar rondom de inkwartiering van twee vendels Spaanse soldaten. De stad werd beschul digd van nalatigheid omdat men de Spaanse troepen enkele dagen had laten wachten buiten de poort. Daarvoor waren er al problemen geweest met de Spaanse kwartiermakers, die het aan de stok kregen met een grote groep Alkmaarders. Dit conflict dreigde uit de hand te lopen. Het stadsbestuur wist op tijd de partijen uit elkaar te halen. Omdat de burgerij de poorten had bezet, werden de kwartier makers in een schuit via de Minnebroers- sloot die op de stadsgracht uitkwam, in veiligheid gebracht. Op verzoek van het stadsbestuur kwam vervolgens stadhouder Bossu naar Alkmaar om de rust te herstellen. Volgens tijdgenoot Petrus van Opmeer, die een katholiek martelarenboek schreef, zouden de gardiaan (overste) van het Minderbroedersklooster, Daniël van Arendonk, en de pastoor van de Grote Kerk op hun knieën Bossu gesmeekt hebben om de Alkmaarders mild te bejegenen. Opmeer is de enige auteur bij wie dit fraaie verhaal is te vinden, wat gezien zijn partijdigheid niet pleit voor het waar heidsgehalte ervan. Overigens volstond Bossu inderdaad met ontwapening van de burgerij en het straffen van de raddraaiers. Een jaar later brak in Holland een algemene opstand uit tegen het Spaans gezag. Onder druk van een naar Alkmaar gestuurd geuzenleger koos ook Alkmaar voor de opstand. Het verhaal gaat dat de minderbroeders de stad wilden ont vluchten, maar dat hun dit werd belet door een aantal burgers. Daarop waren ze teruggekeerd naar het klooster, waar een vijftal monniken door de geuzen gevangen werden genomen. Het waren Daniël van Arendonk, de gardiaan van het klooster, Cornelis van Diest, de vicaris en tevens pater van het Oude Hof(ofvolgens een andere bron van het Clarissenklooster), Jan van Naarden, de kostermeester, Louis Voets, nog maar kort monnik en Adriaan van der Goude, wachter. De vijf werden naar Enkhuizen gebracht en daar een dag later voor het stadhuis opgehangen. Een zesde minderbroeder, Engelbrecht ter Hoog, die zich een tijdlang samen met de altaarvaten met succes verborgen had gehouden, werd na verraad uiteindelijk ook opgepakt en bij Ransdorp opgehangen aan een boom. Sinds die tijd zullen de kloostergebouwen leeg hebben gestaan. In november besloot Het oudste begraafregister van de Grote Kerk (over dejaren 1540-1610) met onder meer gegevens over de graven bij de Minderbroeders- kerk. f h»f( nff+ttf "jrTy^f" BEELDENSTORM 12 Oud Alkmaar 2015 BEMIDDELAAR? OPSTAND EN ALKMAARS BELEG Oud Alkmaar 2015 13

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2015 | | pagina 8