bewoningssporen kan ook het gevolg zijn van een geringe diepte van huisresten en funderingen en/ofvan de afgraving van het terrein na 1574. Net ten zuiden van de Paardenmarkt is bij opgravingen onder het Canadaplein geconstateerd, dat hier pas in de veertiende eeuw een boerderij zal zijn gebouwd, met sporen van gebruik van het gebied als akkerland tot minstens in die tijd. Waarschijnlijk is er bij de Paarden markt een vergelijkbare situatie geweest. In het onderzoek van botanische resten uit de beide waterputten komen pollen voor die wijzen op de nabijheid van graanakkers en van weiden. Deze kunnen zich dus heel goed hebben bevonden tot op de opgra vingslocatie, al in de twaalfde eeuw maar wellicht zelfs ook nog in de eerste helft vijftiende eeuw. Ecologisch onderzoek van de inhoud van beide waterputten heeft ook nieuwe informatie opgeleverd over de voedselvoor ziening in die tijd. Er zijn graanpollen aangetroffen tezamen met pollen van onder meer de korenbloem, wat een indicatie is voor de consumptie van rogge. Het grotere botmateriaal, waarvan in de zandbodem ongeveer de helft nog determi- neerbaar was, illustreert dat de reguliere vleessoorten rund, varken, schaap en wellicht geit werden gegeten, maar ook wild en gevogelte. In de waterput uit circa 1375/1450 is een zwanenbot gevonden, dat wellicht als luxe voedsel is te kwalificeren vanwege het grafelijke wildrecht of als een indicatie voor stroperij. Uit het onderzoek van de visresten blijkt dat al in de twaalfde eeuw zeevis verreweg de voorkeur genoot boven zoetwatervis. De meeste zeevis, zoals schol, bot, kabeljauw, wijting, hors makreel, pos en geep, zal als jonge vis gevangen zijn in de zoete en brakke binnenwateren van de regio. Hierbij overheerst platvis (57,5%) met op de tweede plaats de kabeljauwachtigen (14,5%). Haring is wel aanwezig maar scoort zeer laag; hiervan is niet te zeggen ofdit ook regionale kustvisserij is ofBaltische import. Er is veel variatie in de visgroottes, wat erop wijst dat er niet op grootte is gesorteerd bij de visverkoop. Bij de zoetwatervissen, vooral witvis als brasem en karper, scoort de paling opvallend laag. Enkele viswervels vertonen vervormingen die het gevolg kunnen zijn van inslikken en de tocht door het darmkanaal; vermoe delijk zaten er uitwerpselen van een hond bij het afval. Tot de demping in 1649 werd het gebied aan de oostkant, ongeveer recht onder de voorgevel van de huidige bebouwing aldaar, begrensd door een gracht, een deel van de Nieuwesloot dat aan de noordkant uitkwam in de vestgracht. In een smalle sleuf is gezocht naar resten van deze gracht, die niet breder zal zijn geweest dan omstreeks 4,5 meter. Er werden geen vondsten gedaan waarmee de aanleg- datum ervan bepaald kon worden, maar k'/tJöboLrvv uit een opgraving in 1995 bij de Gedempte Nieuwesloot, hoek St. Laurensstraat kwamen aanwijzingen voor een aanleg in de veertiende eeuw. Van het Minderbroederklooster, dat gesticht is in 1448 en waarvan de kapel gewijd is in 1486, zijn helaas maar weinig sporen aangetroffen. Een puinspoor in de noordoosthoek van de opgraving zou nog een restant kunnen zijn van de grote kapel met klein transept die is weergegeven op een paar afbeeldingen van het Spaanse Beleg op schilderijen die nu in het Stedelijk Museum hangen. Die schilderijen zijn echter wel pas gemaakt na de sloop van het klooster. Door de gegevens van de opgraving aan de noordkant van het plein uit 2009 te herinterpreteren, is gepoogd de hoofdvorm van de kapel globaal te reconstrueren. In 2009 was ook de fun- De kapel van het Minderbroeder klooster op het schilderij van het Beleg van Alkmaar door Pieter Cluyt uit 1580. Collectie Stedelijk Museum Alkmaar HET MINDERBROEDERKLOOSTER 72 Oud Alkmaar 2014 KJoosterk, Opgravings plattegrond en reconstructie van kloosterresten, uit de opgravingen in 2010 (onderhelft) en 2009 (boven helft). Puinsporen zijn rood, graven zwart ingekleurd. Tekening Hollandia archeologen Oud Alkmaar 2014 73

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2014 | | pagina 10