L U SCHANDBORD DeTda af De, Vr IJK Art. 3: Niemand zal dronken zijnde, in de Kamer mogen komen, op eene boete als voren. Art. 4: Niemand zal den ander uit Kwaadaardigheid mogen Stooten, Schoppen, Slaan ofeenige diergelijk leet aandoen; en ofzulks onverhoopt mogt geschieden, zullen de daders vervallen aan het goedvinden des Raads, die hun eene Boete na bevind van Zaken zullen mogen opleggen. Art. 5: Niemand in Boeten vervallen, zal verder mogen aan het Werk gaan voor en aleer hij de hem opgelegde Boete zal Foto E. Winkelman betaald hebben. Ot. ffte, Oe Giwp DtD^ay De Bnb bs.. ZvJcl rv> P^ïV,.r'. \*-^~ er - Over de gang van zaken op de vrijdagse markt vertelt Lütjeharms in zijn cursus, dat zodra de Waagtoren zeven uur heeft geslagen de knecht dit meldt bij de Vader met de woorden "Vader hij heeft geslagen." Daarna begint het appèl. Wie met voorkennis afWezig is, betaalt f0,25, in 1941 dus; wie zonder melding afwezig is, krijgt een hogere boete. Naast de Vader zit de provoost. Hij schrijft op het schandbord de namen van degenen, die beboet moeten worden en hij int ook die boetes. Na het appèl blijft de Vader met de overlieden in de kamer en wordt door het gooien van een dobbelsteen bepaald, wie de eerste keuze uit de noodhulpen heeft. Om half tien begint het dragen. Het wegen begint, als bij elke van de vier weegschalen vijf volle berries staan. De vader roept dan: "Bij de schalen" en op het "al klaar" zetten de tasmannen de eerste gewichten op de schalen en wordt de kaas gewogen. De tasman ontvangt het weeggeld, stopt het in de tas die hij om zijn middel heeft hangen en de kaas wordt naar de bestemde plaats gebracht. Na afloop van de markt wordt het geld geteld, zoals in het reglement van 1773 staat beschreven. Dan gaan de kaasdragers naar huis en blijven de vader en de overlieden nog even bijeen voor een nabespreking en om zo nodig straffen op te leggen. De kaasdragers zijn geheel in het wit gekleed en hebben een strohoed op, die geverfd is in de kleur van het veem waartoe zij behoren. De over lieden dragen een zilveren schildje aan een lintje in de kleur van hun veem. De provoost is kenbaar aan een zilveren berrie. De riemen, waaraan de berries worden gedragen, worden ceelen genoemd. Bij de aanstelling tot noodhulp, eigenlijk aspirant-kaasdrager, "sal deselve verplicht zijn in de Kamer te geven een halve ton bier en de benoodigde Pijpen en Tabacq, dog alvorens zijn Acte vertoonen aan den Vader en daarvoor aan deselve betalen ses stuyvers. So als de Noodhulp Vastman werdende meede een halve ton bier, item pijpen en tabacq sal moeten praesent doen en aan den Vader 12 stuyvers voor het toonen van zijn aanstelling." En al in de zeventiende eeuw moesten de kaasdragers bij hun aanstelling ook een eed afleggen. Bij tijden waren er bieravonden. Eén avond was verplicht: het laatste marktbier. Die avonden moesten vrijdags voor het appèl aangekondigd worden en waren voor de vader, de overlieden, de vaste kaasdragers en de oudste - in anciënniteit - noodhulp. Dergelijke avonden versterkten natuurlijk het saamhorigheidsgevoel onder de kaasdragers. Maar belangrijker waren misschien wel de voorzieningen, zoals het boven beschreven roggegeld en het 'doodenfonds', waaruit voor een fatsoenlijke begrafenis voor een overleden kaasdrager kon worden gezorgd. Die werd dan door zijn medekaasdragers naar het graf gedragen met op de kist het 'dootkleet' van het gilde, waaraan vier schilden werden gehangen; van elk veem één. Het schild van het eigen veem van de overledene werd dan bij zijn rechter schouder gehangen. Tijden veranderen en zo meldde Lütjeharms al wijzigingen in het reglement. Bijvoorbeeld in het reglement van 14 september 1937. Daarin vervalt de bijdrage van 42 gulden aan het 'doodenfonds' en moet in plaats daarvan 50 gulden worden betaald aan het weduwenfonds. Het weegloon bedraagt dan 10 cent per 100 kg gewogen kaas met daarop een toeslag van de gemeente. Tegenwoordig worden de kaasdragers niet meer in contant geld betaald, maar krijgen zij hun geld van de gemeente op de bank rekening, zo vertelden mij de voormalige kaasvaders Van Staten en Koopman. Aan het eind van de cursus schrijft Lütjeharms vol enthousiasme: "Zóó leven nog heden ten dage de Alkmaarsche kaasdragers hun recht-Hollandsche gildeleven, ongeschonden bewaard, - vol liefde voor hun gildeHet gildeleven der kaasdragers te Alkmaar: 't is het laatste, en daarom uiterst kostbare overblijfsel uit het krachtige en schoon bloeiende gilde-wezen, waardoor de "goede oude tijd" zoogoed was." In 1950 bij zijn afscheid krijgt hij de zilveren legpenning van de gemeente. In de Alkmaarsche Courant staat: "Hij was op de kaasmarkt een graag geziene figuur, die veel heeft gedaan voor het behoud van de traditie." Johan Henrich Wilhelm Lütjeharms was niet alleen kaasvader, hij blijkt van meer markten thuis te zijn geweest. Hij werd in 1879 in Alkmaar geboren als zoon van Wilhelm Lütjeharms, een stukadoor uit Duitsland. Zijn moeder kwam uit Zwartsluis. Na zijn schooltijd komt hij met zijn broer bij zijn vader in de zaak. Hij doet zijn examens en wordt meester-stukadoor. De firma heet W. HARMS ZONEN en Johan zal die zaak later na het overlijden GANG VAN ZAKEN OP DE MARKT 48 Oud Alkmaar 2014 SAAMHORIGHEID VERANDERINGEN NIET ALLEEN KAASVADER Oud Alkmaar 2014 49

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2014 | | pagina 12