AGERS ORDONNANTIE en REGLEMENT Omtttnt De Comet Dtt ïtMÊfcugtts buitten Dt £&tsöt ALlltAtL r\E Hctnrti bnnBntkco der Ssufa AJkmiur. hebben op ba Ttrfóck wrdc I VhlM 11 li -ï IC I I k»» .11, UuwiKM sr Detail van Hij stelt dat het niet precies is na te gaan Ordonnantie en sinds wanneer er Alkmaarse kaasdragers reglement van de aan het werk zijn. Wel is het hem kaasdragers uit duidelijk, dat het gilde geen gilde is in de 1/51. Collectie middeleeuwse zin met een patroonheilige. Regionaal Archief In een artikel in Oud Alkmaar (1997-3) gaat drs. W.A. Fasel voor het ontstaan van het gilde uit van een ordonnantie van 17 juni 1593. Daarbij noemt Fasel ook al de eed die de kaasdragers moesten en moeten afleggen. Maar volgens Lütjeharms is er nog steeds geen sprake van een gilde als in 1609 een resolutie uitgaat van de vroedschap, dat er een 'bequaam persoon' moet worden aangesteld om toe te zien op de orde onder de kaasdragers en op het wegen voor een loon van 20 stuivers per week. En ook nog niet in 1612, als de vroedschap het aantal kaasdragers uitbreidt van 18 naar 24 en er een vierde schaal bijkomt. Zij vormen vier vemen, die onafhankelijk van elkaar moeten werken. De eerste melding van een gilde vindt hij in een resolutie van de vroedschap van 16 mei 1619. Daarin wordt op verzoek van de 'raeds', het bestuur van het kaasdragersgilde, het kaasdragersloon zo geregeld dat het ook de goedkeuring draagt van de 'huysluyden', de burgers die hun waren komen verhandelen op de markt. Lütjeharms gaat ervan uit, dat het gilde is gevormd in 1622, maar het oudst gedrukte document daarover, dat hij heeft gevonden in de kaasdragerskamer, dateert van 22 april 1631. Het is een "Extract uyt het Resolutie ende Vroedschapsboeck der Stadt Alkmaer". Het geeft de kaasdragers het alleenrecht op het dragen van de kaas binnen een bepaald gebied. Het is getekend door N. van Foreest, toenmalig burgemeester van Alkmaar. Dan is er een Ordonnantie en Reglement van 18 september 1751, dat "op herhaelt verzoek van den Vader, Raads ofOverlieden" grondig herzien en belangrijk aangevuld is in het jaar 1773. Daarbij wordt de samen stelling van het gilde en het functioneren nauwkeurig vastgelegd. Die op 30 maart van dat jaar vastgelegde regels waren volgens Lütjeharms nog steeds van kracht en het was des te interessanter, dat "nu zelfs nog op den huidigen dag volgens dat reglement geleefd wordt in de Caasdragers-Camer en op de markt." HET REGLEMENT VAN 1773 Het reglement gaat in de eerste plaats over de samenstelling van het gilde: "Men sal hebben 28 vaste luyden en 16 NoodhulpenHet gaat verder over de samenstelling van het bestuur, de Overlieden bestaande uit de Vader die "ad vitam in de bekeering blijft" dus voor het leven wordt benoemd en aan wie allen "de behoorlijke agting hebben te betoonen", vier bestuursleden uit ieder veem één en een provoost, die bij toerbeurt uit ieder veem wordt gekozen. Het bestuur is er ook voor de 'rechtspraak' in het geval er boetes of straffen opgelegd moeten worden. Ook de kaasdragers worden voor het leven benoemd. Benoemingen moeten worden 46 Oud Alkmaar 2014 goedgekeurd door de burgemeester(s). Verder is er nog een knecht, die ook bij toerbeurt uit ieder veem wordt aangesteld. De waagmeesters zijn onafhankelijke toezichthouders op het wegen en behoren dus niet tot het gilde. Dan volgen de taken van de gildeleden. Daarbij gaat het over de knecht, die voor alle vemen bepaalde praktische werk zaamheden moet verrichten, zoals de (bier) kannen schuren, het 'doodkleet' bewaren en zorgen voor bier, pijpen en tabak. Hij krijgt daarvoor 10 gulden. Verder gaat het over tellen van het door de tasmannen verzameld weeggeld en dat dat moest gebeuren onder toezicht van de Vader en de overlieden. Wie zijn die tasmannen? "De Kaasdragers, welke van yder der na te meldene Veemen de oudste in rang en niet in jaren sijn, sullen altoos sijn Tasluyden, om het geld, dat verdient wert te ontvangen en aan de Overlieden ter natelling, aanteekeningh en uytkeering te overhandigen." Een deel van het geld moet worden afgedragen voor algemeen nut zoals het 'roggegeld' dat de kaasdragers na Allerheiligen ontvangen als buffer voor de winter, en het 'doodenfonds' waaruit de begrafenis van een gestorven kaasdrager wordt betaald. Vijftien gulden gaat naar de kaasvader. De rest wordt onder de kaasdragers van het betreffende veem gelijkelijk verdeeld. In geval van ziekte of onvermogen door ouderdom bij een van de kaasdragers mag de noodhulp die hem vervangt een deel van het draagloon zelf houden en moet hij de rest bij de zieke thuis afleveren. Omdat ieder veem een eigen wijk op de markt krijgt toegewezen, kan het zijn dat een veem eerder is uitgewerkt dan de andere. Dan wordt er verder in het algemeen gewerkt en gaat het weeggeld in een gezamenlijke pot, die later gelijkelijk onder de vemen wordt verdeeld. Het is de taak van de provoost bij te houden welke boetes er opgelegd moeten worden. Dat moet hij op het schandbord vermelden. Dat schandbord hangt in de vensternis van de kaasdragers- kamer en is voor iedereen zichtbaar. DE BELANGRIJKSTE GEDRAGSREGELS Ook voor iedereen zichtbaar hangen in de kaasdragerskamer twee ordonnanties: één uit 1731 en de al genoemde uit 1751. Daarop staan de regels hoe zich in de kaasdragerskamer te gedragen. De ordonnantie van 1731 is een uittreksel van meer uitgebreide regels. Je zou ze de vijf geboden van de kaasdragers kunnen noemen. Ze luiden als volgt: Voto E. Winkdman Art. 1: Niemant zal bij zijn ziel, Donder, Bliksem ofiets diergelijks lichtvaardig mogen spreken ofGods Heiligen Naam misbruiken - op eene boete van 3 Stuivers. Art. 2: De een zal den ander niet hieten liegen, noch choqueeren, beide op een boete van 3 Stuivers. Oud Alkmaar 2014 47

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2014 | | pagina 11