haar plaats kwamen er huisbewaarders tegen een kleine vergoeding. Dit duurde tot de laatst overgebleven bewoner in 1830 overleed. Toen besloten de regenten weer nieuwe bewoners aan te nemen, maar zij moesten ouder zijn dan vijftig jaar en een verzekerd jaarinkomen van fl.150,- hebben. Zij moesten een gering wekelijks kostgeld aan de moeder betalen. Die ontving van de regenten een toelage voor de overblijvende kosten van de huishouding. In het nieuwe reglement van 1835 stond nog steeds dat bij overlijden alles eigendom van het huis werd, maar daar werd bijgeschreven 'met uitzondering van onroerende goederen, effekten en obligatieën'. Uit een advertentie in de Alkmaarsche Courant van 22 februari 1858 blijkt dat de toekomstige proveniers "geene kinderen ten hunnen laste hebbende, en niet geheel ontbloot van eenig inkomen, weder de gelegenheid aangeboden [wordt], om zich in bovengemeld gesticht kost en inwoning te verschaffen". Er werd in de advertentie aan toegevoegd dat dit mogelijk zou leiden tot een 'onbezorgde ouderdom'. De proveniers werden geacht zich te houden aan de regels, vastgelegd in een reglement en voorgelezen in het bijzijn van de regenten. Dit gebeurde vier keer per jaar. Het reglement werd vernieuwd en aangevuld op 15 juni 1774 en daarna nog een aantal keren. Deze reglementen vertellen ons iets over het dagelijks leven in het huis. Zo moesten de proveniers hun maaltijd om elfuur 's morgens en 's avonds in de zomer om acht uur en in de winter om zeven uur niet voorbij laten gaan. Wie te laat kwam mocht niet na-eten, tenzij hij 'belet was geweest met voorweten van de moeder van het huis'. Voor en na de maaltijd behoorden zij 'tot God te bidden en Hem te danken'. De proveniers moesten zomers voor negen uur en 's winters voor acht uur 's avonds vertrekken uit de provenierskamer en zich begeven naar hun eigen kamers. Die moesten zij dan dichtdoen en gaan slapen zonder nog langer licht te gebruiken of vensters te openen. Mannen die zich buiten het huis ophielden, in de stad of bij familie, moesten ook voor acht ofnegen uur thuis zijn, omdat dan de deur in het nachtslot gesloten zou worden. Niemand mocht 's nachts afwezig zijn, ook niet de stad uitgaan, zonder toestemming van de regenten. Andersom mocht ook geen van de proveniers iemand in het huis laten overnachten of laten eten of drinken. Niemand mocht enig voedsel van buiten naar binnen brengen, want men moest tevreden zijn met de kost en de drank die verschaft werd. 'Tabak drinken', zoals het kauwen op tabaksbladeren, het pruimen, werd genoemd, was binnenshuis verboden. Als iemand hier toch drie maal op betrapt was, zou hem het pruimen in het geheel ontzegd worden. Dronkenschap was natuurlijk ook niet gewenst. Halverwege de twintigste eeuw was alcohol nog steeds verboden, wat natuurlijk niet wil zeggen dat er niet stiekem gedronken werd. Proveniers mochten over niemand kwaadspreken, vloeken noch zweren, noch over de religie redetwisten. Men was verplicht zich aan te passen op straffe van zes weken uit het huis te moeten vertrek- ken zonder de mogelijkheid om in die tijd eten uit het huis te halen ofzelfs maar buiten de provenierskamer te brengen. En de mannen mochten natuurlijk de goede naam van het huis niet te grabbel gooien: wat in het huis passeerde mochten zij niet naar buiten brengen, ook geen ruzie maken of in opspraak raken. De regels van het huis zullen in de loop der jaren natuurlijk enigszins aangepast zijn. De tijden voor de maaltijd bijvoorbeeld, of de avondklok, zoals in de oude reglementen genoemd, zouden in de twintigste eeuw niet meer passen. De kern bleefechter hetzelfde: geen kwaadsprekerij of dronken schap en je schikken in de huisregels. Nog in augustus 1962 werd in het reglement in artikel 9 gesteld: "de proveniers behoren zich zowel in als buiten het huis als eerbare en fatsoenlijke lieden te gedragen." In het testament van de stichter van het provenhuis, Johan van Nordingen de Jonge, stond dat hij wilde dat na zijn dood de mannen verzorgd zouden worden door 'een vroupersoon, die haarlieden assisteert in alle handtreikingen'. Zij werd aangesproken met de naam 'moeder' en de eerste moeder was mevrouw Arnoldina de Mol. Ze had de verantwoordelijkheid voor de huishoudelijke zaken en dus eigenlijk de dagelijkse leiding. In het reglement stond: "Wie de moeder kwalijk bejegent of de dienstmaagd onbehoorlijk of ongepast aanspreekt zal acht dagen geen eten en drinken in het huis mogen genieten." Het ging hier om een zogenaamde binnenmoeder, dat wil zeggen dat de moeder in het hof woonde. Er was een 'moederskamer' aan de zijde van de Nieuwesloot en grenzend aan de keuken. Bij de aanstelling werden de moeder de verplichtingen aan de betrekking ver bonden medegedeeld. Een zo'n verplich ting was, in 1873 tenminste, het houden van een meid. De dienstmaagd, meid, huishoudelijke hulp ofwerkster (soms de dochter) kreeg een toelage van de moeder. In een advertentie in de Alkmaarsche Courant in 1939 werd specifiek gevraagd om een weduwe of ongehuwde vrouw. Over het algemeen was de moeder ongebonden, maar dat was zeker niet altijd het geval. In 1957 werd bij een aanstelling REGLEMENT Oud Alkmaar 2013 DE MOEDER

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2013 | | pagina 3