zwarende factor aangemerkt. Verder zijn de omschrijvingen van de delicten vaak zo summier dat niet altijd goed is na te gaan hoe ernstig ze zijn, en moeten we dat uit de straf afleiden. Het gros van de gestolen goe deren betrof kleding. Zonder overdrijving kan men zeggen dat in deze tijd goede kle dingstukken altijd duur waren. Ze waren van leer, wol of linnen en moesten vele jaren meegaan. Voor dieven waren het van zelfsprekende en niet al te moeilijk door te verkopen voorwerpen. Zeven keer wordt heling van goederen dan ook in de correc ties genoemd. In het verlengde van deze economische delicten lag voor de tijdgenoten het ver schijnsel van de ongereglementeerde bede larij. Vanouds was in de middeleeuwen bedelen niet per se een schandelijke zaak. Bedelmonniken maakten aanspraak op respect, en bedelen door zieken, invaliden en oude mensen was een normaal en met vergunningen geregeld verschijnsel in alle Europese steden. In de pre-industriële eco nomie was de afhankelijkheid van de graan oogsten, en daarmee van de grillen der natuur, een gegeven. Misoogsten waren niet zeldzaam, en leidden tot ernstige ont wrichting van alle andere economische acti viteiten: werkloosheid en felle armoede grepen dan om zich heen, uiteraard met een navenante toename van bedelarij die weer wegebde als de economie zich in volgende jaren herstelde. Maar halverwege de vijf tiende eeuw leek het aantal permanente bedelaars, ook jonge mensen, toch veront rustende proporties aan te nemen. In steeds meer steden en in sommige landstreken werden wetten en maatregelen uitgevaar digd om de uitwassen van dit verschijnsel te beteugelen. Het groepsgewijze bedelend rondtrekken, 'rybauwsgewijs' in de woorden van die tijd, werd als landloperij strafbaar gesteld. In het graafschap Holland gebeurde dit pas in loop van de zestiende eeuw, vermoedelijk omdat de pieken en dalen van graancrises door de Hollandse connecties met het Oostzeegebied hier altijd wat werden afgevlakt. In Alkmaar was al voor 15151 een keur tegen bedelen zonder vergunning uitgevaardigd, maar daarna werden in januari 1521 de eerste twee vonnissen geveld over een paar mannen uit de buurt van het Vlaamse Kamerijk die "huer broot achter volgend huer selfs confessie gebeden" (gebedeld) hadden. Ze waren nog gezond van lijf en leden, werd er aan toegevoegd, en dat was in strijd met het bevel van de Rooms Keizer en Koning van Germanië, zoals Karei V werd aangeduid. Of dit bevel als een openlijk plakkaat is gepubliceerd, of in een instructie die via het Hof van Holland de schepenbank bereikt heeft, is mij niet duidelijk. Zeker algemeen bekend gemaakt was de Het beeldjustitia boven de westelijke ingang van het stadhuis Oud Alkmaar 2011 75 BEDELAARS EN LANDLOPERS

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2011 | | pagina 21