Het 'verre gesight' en Alkmaar
Marlies ten Berge
De oudst bekende melding van "een seecker Instrument om verre te sien" dateert van
25 september 1608, nu 400 jaar geleden. Ook Alkmaarders als Metius en Drebbel hadden
een aandeel in de ontwikkeling van deze techniek.
Die oudste melding is een aanbevelings
brief die de Middelburgse brillenmaker
Hans Lipperhey meekreeg van de
Gecommitterde Raden van Zeeland toen hij
bij de Statcn-Generaal in Den Haag octrooi
wilde aanvragen op zijn 'verrekijker'.
Lipperhey demonstreerde het instrument
aan stadhouder prins Maurits, die er vanaf
de toren van het huidige Binnenhof de tijd
mee kon aflezen op de kerkklok van Delft.
Zo'n instrument kon tijdens de Tachtig
jarige Oorlog nog goed van pas komen!
Lipperhey kreeg opdracht voor de bouw van
drie verrekijkers voor het indertijd astro
nomische bedrag van 900 gulden, met het
verzoek de lenzen niet van glas maar van
bergkristal te maken. In februari 1609
leverde hij drie instrumenten die voldeden.
Het octrooi werd hem echter nooit verleend.
Half oktober bleek namelijk dat er meer
ambachtslieden waren die de uitvinding
claimden, onder wie Jacob Metius uit
Alkmaar en een jongeman uit Middelburg.
De Staten-Generaal concludeerden in elk
geval dat de benodigde kennis voor de
bouw van de "buyse om verre te sien"
kennelijk vrij algemeen bekend was.
JACOB METIUS
Op 15 oktober 1608 meldde Jacob
Adriaenszoon Metius, instrumentmaker
en tweede zoon van oud-burgemeester
Adriaen Anthonisz, bij de Staten-Generaal
te 's Gravenhage, dat hij "de conste
gevonden heeft van verre saecken ende
plaetsen naerby te sien". Twee jaar had hij
aan deze vinding gewerkt en het had nogal
wat gekost, maar nu kon je met zijn
instrument "seer bescheydelijck dinghen
sien", die je anders "niet of gansch
duysterlijck" zou kunnen zien. Jacob deed
echter een vergeefse poging, ook zijn
octrooi-aanvraag werd niet gehonoreerd
ondanks zijn mededeling dat zijn
instrument minstens even goed was, zo
niet beter "dan het Instrument onlanghs
vertoont bij een Borgher en Brillemaecker
van Middelburgh". Wel kreeg hij van de
Staten "toegeleet hondert guldens, ende
goetgevonden, dat men den suppliant sal
vermanen voorders noch te arbeyden
omme zyne inventie tot meerdere
perfectie te brengen".
In het 'doodboek' van de Grote Kerk staat
op 28 juni 1628 over deze Jacob Metius
vermeld: "doch heeft hem zelv lust
gekreegen tot het slijpen van eenge
glaskens, 't welk hij in 't eerst int werk
stelde in een brilleslij perswinkel, niet
verre van zijn ouders huis wezende, daar
hij daagelijks verkeerde, dewelke hij in een
gerold papier zette op de wijze van de
huidendaagse zeebrillen, die hij sleep, daar
door men toen wel een mijl of vier ver op
72 Oud Alkmaar 2008