richten om de contributies te innen en
alvast armen te selecteren die naar Drenthe
gestuurd kunnen worden.
Kort daarop ontvangt de landelijke leiding
een brief dat ook de Alkmaarse sub
commissie haar werkzaamheden is
begonnen.2 De Maatschappij wil niet met
elke subcommissie in elk gehucht of elke
vlek afzonderlijk corresponderen - niet
onterecht, want binnen anderhalfjaar zijn
er al meer dan 700 subcommissies van
weldadigheid - en daarom moet Alkmaar
ook de contacten tussen de dorpscommissies
in haar regio en de landelijke leiding
onderhouden.
Het 'arrondissement' omvat maar liefst 40
subcommissies - geen enkele andere plaats
in het land moet met zoveel commissies
contact onderhouden - die over 1818
tezamen 634 contribuanten tellen. Alkmaar
zelf kent een lijst van in totaal 255 namen,
maar die loopt over meerdere jaren.3 Daar
naast levert ook de vrijmetselaarsloge te
Alkmaar leden. Hoeveel dat er zijn is
onbekend en hun contributie kan niet
door de subcommissie geïnd worden - het
lidmaatschap van de broederschap moet
namelijk geheim blijven - dus die dragen
de f2,60 per jaar af aan een 'onderdirekteur
van policie' te Amsterdam die landelijk de
vrijmetselaarsgelden incasseert. Verder
bestaat er ook nog een Alkmaars 'Register
van de Bijzondere Gevers' waarop 48 namen
prijken die goed zijn voor bedragen van
bijvoorbeeld f 1,50.
De samenstelling van de Alkmaarse sub
commissie in de begindagen is onduidelijk.
Er zijn pas notulen en een ledenlijst over
geleverd vanaf 1821. Belangrijke deelnemers
zijn in ieder geval de vier burgemeesters
jonkheer mr. Gijsbert Fontein Verschuir,
Nanning van Foreest van Petten, Cornelis
van Oostveen en dr. Petrus de Sonnaville.
Fonteyn Verschuir, die overigens bij elke
vergadering als absent wordt genoteerd, is
voorzitter van de subcommissie; als
secretaris en penningmeester fungeert
Herbertus Johannes Vonk, die raadslid en
secretaris van de stad is. Verder nemen
zitting vertegenwoordigers van de kerken,
F.L. der Kinderen namens de hervormde
gemeente, D. IJzenbeek namens de doops
gezinden, en Vinckesteijn namens de
rooms-katholieken. Een officier en nog
enkele raadsleden, van wie velen ook
bestuurders in de armenzorg zijn, maken
de subcommissie compleet.
Alkmaar wordt genood een van de eerste
52 huisjes in de proefkolonie Frederiksoord
te vullen met een plaatselijk gezin. De stad
doorzoekt haar bestand op mensen die
zowel arm, vlijtig als netjes zijn en de keus
valt op de 34-jarige Klaas Albertse Tijmes,
die ook wel in de boeken voorkomt als
Teijmes, Tiemes ofThiemes. Hij is gehuwd
met de iets oudere Antje Willems Elles en
vader van Aafje, Neeltje, Dievertje en
Klaas, respectievelijk/, 6,5 en 4jaar oud.
Ze zijn gereformeerd, Klaas is werkman,
en in 18x1 woonden ze op de Laat (in 1815
wijkD nr 73).
De Maatschappij wil gezinnen die vrij
willig komen, die kunnen en willen werken,
met niet meer dan 5 kinderen, van wie een
paar boven de 11 jaar oud. Die kunnen
arbeid leveren en dus geld verdienen. De
kinderen van Klaas en Antje zijn nog wel
jong, dus in dat opzicht zullen ze het
zwaar krijgen. Tijmes herinnert zich "dat
men voornemens was geweest hem een
jongen toe te voegen." Bij nader inzien was
Alkmaar daar van afgestapt, "dewijl men
vreesde het huisgezin te talrijk voor de
kolonie zou worden."
2
Oud Alkmaar 2008