de wereld kwamen konden niet gedoopt worden en waren dus nog steeds belast met de erfzonde. De erfzonde werd volgens de katholieke leer weggewassen met gewijd water, volgens het woord van Jezus: "Wie gelooft en gedoopt is, zal zalig worden." Daaruit trok men de conclusie dat wie niet gedoopt was dus ook niet zalig kon worden. In het Kerkelijk Wetboek (de Codex] van 1917 staat: "Tot een kerkelijke begrafenis zijn niet toegelaten, zij die zonder doopsel zijn overleden." In de volgende paragraaf staat een uitzondering: "Catechumenen (doopleerlingen), die zonder schuld ongedoopt zijn gestorven."5 De kleine kinderen van katholieke ouders, die voor of tijdens de bevalling of vlak daarna stierven, waren dan wel 'zonder schuld ongedoopt', maar hadden toch geen recht op een kerkelijke begrafenis. Zij konden geen catechumenen zijn, want dan ontvang je onderricht in het geloof, en dat gold natuurlijk niet voor de pasgeborenen. In het ongewijde gedeelte derde klasse van het katholieke deel in Bergen werden in 1911 en 1912 ook drie "aan het strand te Bergen aan Zee aangespoelde mans personen" begraven omdat van hen niet bekend was of ze gedoopt waren. HET VOORGEBORCHTE Volgens de leer van de rooms-katholieke kerk is de doop een voorwaarde om in de hemel te komen. Maar wat gebeurt er met de ziel van iemand, die ongedoopt is gestorven? In de eerste eeuwen van de kerk veronderstelde men dat er een speciale plaats was waar deze zielen verbleven, namelijk het voorgeborchte, in het Latijn de limbus, wat rand betekent. Volgens een in katholieke kring vroeger wijdverbreide opvatting zou de hel een 'rand' gekend hebben waarin zielen verbleven. De limbus zou bestaan uit de 'limbus patrorum', ofwel het voorgeborchte der vaderen, en de 'limbus puerorum', het voorgeborchte der kinderen. In het voorgeborchte van de vaderen verbleven de zielen die vóór de aanvang van het christendom een deugd zaam leven hadden geleid. Zij konden natuurlijk niet gedoopt zijn omdat het christendom nog niet bestond. Dante Alighieri, Italiaans dichter (1265-1321) beschrijft in zijn Goddelijke Komedie de limbus met daarin o.a. Homerus, Ovidius, Socrates en Plato. In het voorgeborchte der kinderen zouden de zielen van gestorven ongedoopte kinderen verblijven. Deze kinderen waren niet door de doop van de erfzonde bevrijd en konden dus niet in de hemel komen. In Johannes 3.5 zegt Jezus: "Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan." Daarom meende Augustinus, kerkvader uit de vierde eeuw, dat zulke ongedoopte kinderen niet alleen waren uitgesloten van de gelukzaligmakende aanschouwing van God, maar ook door God zouden worden gestraft, zij het met een allerlichtste straf Hij ontkende dus het bestaan van het voor- Chrisrusdaalta/m de limbus, schilde rij van Ducdo di Buoninse^na 1255- 1399. Bron: Web Gallery of Art Oud Alkmaar 2008 13

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2008 | | pagina 17